De Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen (hierna WBTR) vindt grotendeels zijn oorsprong
in het rapport ‘Een lastig gesprek’ van de Commissie-Halsema (2013). Deze Commissie heeft vastgesteld dat de taakomschrijving en de aansprakelijkheid van bestuurders en toezichthouders van met name verenigingen en stichtingen in de semipublieke sector een nadere concretisering in de wet behoeft. Met het wetsvoorstel beoogt de overheid daarmee de kwaliteit van het bestuur en het toezicht voor de rechtspersonen stichting, vereniging en de coöperatie te verbeteren.
1. HANDREIKING WET BESTUUR
EN TOEZICHT RECHTSPERSONEN
(WBTR)
Vereniging van toezichthouders
in onderwijs en kinderopvang
2. Inhoudsopgave
Inleiding
WBT-2013 & WBTR
Thema’s WBTR
Bestuur
Het ontslag van de (stichtings)bestuurder
Het ontslag van bestuurders en commissarissen van de stichting (extern toezicht)
Een algemene grondslag voor het monistisch bestuursmodel (one-tier-board)
Een wettelijke grondslag voor de Raad van Commissarissen (RvC)
bij stichting en vereniging
Een uniforme norm voor de taakvervulling door bestuurders en commissarissen
Uniformering van de tegenstrijdig-belangregeling
Aansprakelijkheid
1. Interne aansprakelijkheid (jegens de rechtspersoon zelf)
2. De externe aansprakelijkheid (jegens derden)
3. Misleidende jaarrekening
Inwerkingtreding & Overgangsrecht
Conclusie
Bijlagen
Bijlage 1 De verhouding bestuur en toezicht
Bijlage 2 Taak van toezicht nader toegelicht
Bijlage 3 Norm van toezicht, een voorbeeld, maatschappelijk belang
Disclaimer
I.
II.
III.
IV.
V.
VI.
VII.
VIII.
IX.
3
4
6
6
6
7
7
8
9
10
11
11
12
12
12
14
15
15
16
17
19
2
Handreiking WBTR
3. Inleiding
De Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen
(hierna WBTR) vindt grotendeels zijn oorsprong
in het rapport‘Een lastig gesprek’van de
Commissie-Halsema (2013). Deze Commissie
heeft vastgesteld dat de taakomschrijving en
de aansprakelijkheid van bestuurders en toezicht-
houders van met name verenigingen en
stichtingen in de semipublieke sector een nadere
concretisering in de wet behoeft. Met het wets-
voorstel beoogt de overheid daarmee de kwaliteit
van het bestuur en het toezicht voor de
rechtspersonen stichting, vereniging en
de coöperatie te verbeteren.
Een wettelijke grondslag voor een toezicht-
houdend orgaan wordt nu bij alle rechts-
personen geïntroduceerd, een nadrukkelijke
aanbeveling van de Commissie Halsema.
De wetgever kiest nadrukkelijk voor‘Raad van
Commissarissen (RvC)’en‘commissaris’boven de
terminologie (en inhoud) van‘Raad van Toezicht
(RvT)’en‘toezichthouder’. Ondanks
dat de wetgever in de WBTR primair kiest voor
commissaris maakt het voor de juridische
kwalificatie echter niet uit hoe het toezichthou-
dende orgaan in sectorale wet- en regelgeving
en de statuten wordt aangeduid. Bepalend is of
het toezichthoudende orgaan op grond van de
statuten de taak heeft om toezicht te houden op
het beleid van het bestuur en de algemene gang
van zaken. Hierdoor kan een toezichthoudend
orgaan dat in de statuten is vermeld als de‘Raad
van Toezicht’of het‘toezichthoudende orgaan’,
alsnog een Raad van Commissarissen in de zin
van de wet zijn. In navolging van de WBTR wordt
op deze plaats gerefereerd aan commissaris waar
dit het recht onder de WBTR betreft.
De WBTR brengt per 01-07-2021 wijzigingen in
het rechtspersonenrecht zoals dat is opgeschreven
in (boek 2 van) het Burgerlijk Wetboek (BW). Het
geldt daarbij voor de diverse privaatrechtelijke
rechtspersonen ongeacht of zij in het private
domein of het semipublieke domein1
actief zijn.
De diverse onderwijssectoren en de kinderopvang2
kennen verschillende sectorale wet- en regel-
geving3
en sectorale governance codes. Wij geven
op deze plaats een algemene, voor al deze
onderwijs- en kinderopvangsectoren geldend
overzicht.4
Specifieke afwijkingen voor bepaalde
vormen van onderwijs of kinderopvang worden
zoveel als mogelijk in voetnoten genoemd.
De WBTR dient niet verward te worden met de
eerdere Wet Bestuur en Toezicht. Laatst genoemde
wet blijkt wel een belangrijk vertrekpunt voor de
nadere invulling van de WBTR te zijn. Daar wordt
eerst kort bij stilgestaan.
1. En dus ook ongeacht welke sector binnen het semipublieke
domein, zoals wonen, onderwijs of zorg.
2. Kinderopvangaanbieders met als rechtsvorm eenmanszaak, VOF
of maatschap worden in het geheel niet geraakt. Voor hen is het
wel zaak de ontwikkelingen rondom de personenven-
nootschappen te blijven volgen.
3. Zoals de Wet op het primair onderwijs (WPO), Wet op het
voortgezet onderwijs (WVO), Wet educatie en beroepsonderwijs
(WEB) en Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek (WHW).
4. Bij de Wet Versterking Bestuurskracht onderwijsinstellingen is
aangekondigd dat voor zover nodig wijzigingen van de
onderwijswetgeving zullen worden ingediend in aanvulling op
de WBTR.
3
Handreiking WBTR
4. WBT-2013 & WBTR
In hetzelfde jaar als het rapport van de Commissie
Halsema zag de Wet Bestuur en Toezicht (WBT-
2013). het licht. De WBT-2013 bracht ons o.a.:
• De beperking van het aantal bestuurs- en
toezichtsfuncties (‘puntensysteem’), zowel bij
de grote NV en BV als ook bij grote stichtingen.
• Het streefcijfer voor een evenwichtige verdeling
(30% m/v) in raden van bestuur en
commissarissen.
• Het monistisch bestuursmodel (one-tier-board)
voor NV en BV.
• Een nieuwe tegenstrijdigbelangregeling voor
bestuurders en commissarissen.
• Verduidelijkingtaakverdelingenaansprakelijk-
heid voor het bestuur.
De huidige wijzigingen in het BW maken duidelijk
dat de wetgever het werk voortzet van de
WBT-2013. Enkele van de hierboven genoemde
thema’s worden nu voor alle rechtspersonen
mogelijk, zoals de wettelijke grondslag van
de one-tier-board en de nieuwe tegenstrijdig-
belangregeling. Ook heeft de wetgever bij
de WBTR nadrukkelijk rekening gehouden
met de bevindingen uit de evaluatie van
de WBT-2013.5
Ten aanzien van de eerste twee onderwerpen
uit de WBT-2013 kort het volgende:
• De beperking van het aantal bestuurs- en
toezichtsfuncties (‘puntensysteem’) blijft in
ongewijzigde vorm in stand. Reeds hierover
verstrekte adviezen en publicaties zijn
daarom nog steeds te gebruiken/raadplegen
bij vragen over dit onderwerp.6
• Het streefcijfer voor een evenwichtige verdeling
(30% m/v) in raden van bestuur en commis-
sarissen, die automatisch afliep per 01 januari
2020, is niet verlengd. Dit heeft te maken met
andere wetgeving op dit terrein en valt derhalve
nu buiten het WBTR wetgevingstraject.
De rode draad van de WBTR
De rode draad van de WBTR is het aanhaken bij
de regelingen inzake bestuur en toezicht van
de Naamloze Vennootschap (NV) en de Besloten
Vennootschap (BV).7
Het betreffende wetsartikel
blijft in stand en verhuist tevens naar de regelingen
van de overige rechtspersonen. De inhoudelijke
reikwijdte van de normen verandert echter niet.
5. Rijksuniversiteit Groningen 2017: https://www.wodc.nl/
onderzoeksdatabase/2730-werking-van-de-nieuwe-bepalin-
gen-uit-de-wet-bestuur-en-toezicht.aspx
6. De auteur onderkent dat deze regeling op bepaalde onderdelen
‘ongelukkig’is door onduidelijkheden en tegenstrijdigheden. Hier
is helaas geen opvolging aan gegeven. De wettekst dient zo
letterlijk als mogelijk gevolgd te worden.
7. Omdat deze bepalingen in het BW wat betreft zowel de NV als de
BV vrijwel identiek aan elkaar zijn, en de NV vorm nauwelijks
voorkomt in onderwijs en kinderopvang domein zal verder
uitsluitend aan het BV-recht gerefereerd worden.
Een rechtspersoon is groot
als het voldoet aan minimaal twee van
drie criteria uit het jaarrekeningenrecht:
• de activa bedragen meer dan
€ 20 miljoen
• een netto-omzet/opbrengsten van
meer dan € 40 miljoen
• gemiddeld meer dan 250
medewerkers in dienst
Rechtspersonenerecht (Boek 2 BW)
2.1 Algemene bepalingen
2.2 Vereniging
2.3 Coöperatie
2.4 NV
2.5 BV
2.5.3 Vermogen
2.5.4 Algemene vergadering
2.5.5 Bestuur en toezicht
2.6 Stichting
4
Handreiking WBTR
5. De volgende regelingen worden met
de WBTR aangepast:
• Het bestuur (thema I in deze Handreiking);
• Uniformering ontslag (stichting)bestuurders
(thema II);
• Het ontslag van bestuurders en commis-
sarissen van de stichting door de rechtbank
(thema III);
• Een uniforme wettelijke grondslag voor de
raad van commissarissen (RvC) (thema IV);
• Een uniforme norm voor de taakvervulling door
bestuurders en commissarissen (thema V);
• Een algemene grondslag voor het monistische
bestuursmodel (one-tier board) (thema VI);
• Besluitvorming van de bestuurders en
de commissarissen met een tegenstrijdig
belang (thema VII);
• Een drietal gronden voor de aansprakelijkheid
van de bestuurders en commissarissen, zoals
de interne aansprakelijkheid, de externe
aansprakelijkheid en de misleidende
jaarrekening (thema VIII);
5
Handreiking WBTR
6. Thema’s WBTR
I.
Bestuur
De WBTR is wat het bestuur aangaat met name
van belang bij de meer algemenere vraagstukken
omtrent bevoegdheidsvraagstukken (governance)
binnen een rechtspersoon (en daaraan verbonden
instelling). Dit betreft aldus bestuur, diverse
bestuursmodellen en toezicht.Ten behoeve van de
leesbaarheid zijn deze opmerkingen in Bijlage 1
opgenomen en beperkt dit thema zich tot
concrete aanpassingen.
Het wettelijk kader van de diverse bestuursre-
gelingen verandert slechts summier. Ten aanzien
van het bestuur bevat de WBTR:
• De mogelijkheid van een bindende voor-
dracht met één kandidaat bij de vereniging.
• Het richtsnoer van de bestuurstaak
(norm wordt gelijkgetrokken met NV/BV
(zie thema V).
• Een regeling inzake het meervoudig stem-
recht (wordt gelijkgetrokken met NV/BV).
• Een verplichte regeling voor ontstentenis of
belet van elk van de bestuurders, waarbij
geldt dat de (tijdelijke)‘beletbestuurder’met
een gewone bestuurder gelijk wordt gesteld.
• De tegenstrijdigbelangregeling wordt
gelijkgetrokken met NV/BV (zie thema VII).
• Aansprakelijkheidsregelingen worden
gelijkgetrokken met NV/BV (zie thema VIII).
• Een bezoldigingsregeling in de statuten.
• Een bepaling dat de bestuurders in de
algemene vergadering als zodanig een
raadgevende stem hebben (zoals bij NV/BV).
Twee overige aanpassingen (beiden alleen van
toepassing bij de rechtsvorm stichting) ten aanzien
van het bestuur worden hierna benoemd.
II.
Het ontslag van de (stichtings)bestuurder
Het uitgangspunt is dat de bestuurder een‘duale
rechtsbetrekking’heeft met de rechtspersoon.
Enerzijds de rechtspersoonsrechtelijke band
(de bestuurder maakt onderdeel uit van een
orgaan, het bestuur); anderzijds een contractuele
band (een verhouding tot de rechtspersoon).
In het geval van de bestuurder veelal een
arbeidsovereenkomst.
Welke gevolgen heeft dit bij ontslag? Indien een
rechtspersoonsrechtelijk ontslag aan de orde is
(bijvoorbeeld ontslag door een AV of RvC), volgt
bij de meeste rechtspersonen dat dit ook gevolgen
heeft voor de contractuele/arbeidsrechtelijke band.
Dit vloeit voort uit het feit dat een veroordeling
tot herstel van de arbeidsovereenkomst tussen
de rechtspersoon en de bestuurder door de
rechter niet kan worden uitgesproken. De stichting
kent de bovengenoemde regeling (nog) niet.
Met de WBTR komt er een uniforme regeling
en werkwijze voor het ontslag van het bestuur
ongeacht welke rechtspersoon het betreft.
6
Handreiking WBTR
7. III.
Het ontslag van bestuurders en
commissarissen van de stichting
(extern toezicht)
Een bestuurder van een stichting die zich schuldig
maakt aan‘wanbeheer’kan op verzoek van het
Openbaar Ministerie (OM) of iedere belangheb-
bende, ontslagen worden door de rechtbank.
Dit wordt ook wel extern8
toezicht genoemd.
De WBTR moderniseert en verruimt de ontslag-
gronden voor de stichtingsbestuurder en
introduceert een vergelijkbare regeling voor het
ontslag van de commissaris. Een bestuurder of
commissaris kan vanaf 1 juli 2021 op verzoek
van een belanghebbende of van het OM door
de rechtbank worden ontslagen:
• wegens verwaarlozing van zijn taak,
• wegens andere gewichtige redenen,
• wegens ingrijpende wijziging van omstandig-
heden op grond waarvan het voortduren van
zijn bestuurderschap in redelijkheid niet kan
worden geduld.
Het civielrechtelijke bestuursverbod gaat op grond
van de WBTR voor zowel de ontslagen bestuurders
als voor de ontslagen commissarissen gelden.
Gedurende vijf jaar kan men na het ontslag niet
meer benoemd worden tot bestuurder of
commissaris bij een stichting, tenzij de bestuur-
der mede gelet op de aan anderen toebedeelde
taken geen ernstig verwijt kan worden gemaakt.
IV.
Een algemene grondslag voor
het monistisch bestuursmodel
(one-tier-board)
Met de WBTR is het monistisch bestuursmodel
(one-tier-board) niet alleen een wettelijk verankerd
bestuurssysteem bij de BV, maar gaat het voor
alle rechtspersonen gelden. In tegenstelling tot
het dualistische bestuurssysteem waarin het
toezicht op de CvB wordt opgedragen aan een
RvC (two-tier-board), nemen in het monistische
bestuursmodel de uitvoerende en niet-uitvoe-
rende bestuurders in één orgaan zitting. De
uitvoerende bestuurders houden zich bezig met
de dagelijkse leiding. De niet-uitvoerende
bestuurders houden onder andere toezicht op
de uitvoerende bestuurders.
Juridisch gezien bestaat deze functionele
scheiding al geruime tijd onder de benaming
Algemeen-Bestuur (AB) en Dagelijks-Bestuur (DB)
met name in het PO en VO, daar wint deze
bestuursvorm aan terrein. Instellingen met een
dergelijke bestuursstructuur worden aangeraden
hun statuten te toetsen aan de wettelijke (basis)
regeling die van dwingend recht is. Onder de Wet
Educatie Beroepsonderwijs (WEB) en de Wet op
het hoger onderwijs wetenschappelijk onderzoek
(WHW) is een apart toezichthoudend orgaan het
uitgangspunt.9
Tijdens de evaluatie van de
WBT-2013 is wel expliciet vraagtekens gezet bij
het feit dat de one-tier-board in bepaalde sectoren
wel en in andere niet (of in beperktere mate) is
toegestaan. Artikel 23 van de Grondwet (vrijheid
van onderwijs) bevat een grote mate van
inrichtingsvrijheid en daarmee in principe
de keuze van een bestuursmodel.
Onder deWBTR blijven overige bestuursmodellen10
ook mogelijk. De two-tier-board krijgt zoals gezegd
ook een wettelijke grondslag met de invoering
van een regeling voor een raad van commissa-
rissen bij verenigingen en stichtingen.
8. In de praktijk wordt de term‘extern toezicht’inmiddels veelal
gebruikt voor sectoraal toezicht door inspecties.
9. Maar een‘functionele scheiding’, daaronder begrepen een
one-tier-board, is onder omstandigheden wel mogelijk.
10. Zoals het Bestuur-Directie model en het (toezichthoudende)
AV-Bestuur model.
7
Handreiking WBTR
8. V.
Een wettelijke grondslag voor de Raad
van Commissarissen (RvC) bij stichting
en vereniging
Zoals aangegeven wordt een wettelijke grondslag
voor een toezichthoudend orgaan nu bij alle
rechtspersonen geïntroduceerd, een nadrukke-
lijke aanbeveling van de Commissie Halsema.
De belangrijkste punten van de wettelijke
grondslag op een rij:
• Een commissaris is altijd een natuurlijke
persoon en geen rechtspersoon.
• Een regeling inzake het meervoudig
stemrecht voor een commissaris is mogelijk.
• Een nieuwe tegenstrijdigbelangregeling
voor de commissarissen (zie thema VII).
• Een verplichte regeling voor ontstentenis of
belet van elk van de commissarissen.
• Een regeling inzake het schorsen van
bestuurders.
• Mededelingsplicht bij een aanbeveling of
voordracht tot benoeming van een
commissaris.
• Een bezoldiging van commissarissen bij een
vereniging wordt vastgesteld door de
algemene vergadering.
• Een bezoldiging van commissarissen van een
stichting wordt vastgesteld op de wijze die
daartoe in de statuten is voorzien.
• Een informatieplicht vanuit het bestuur,
waaronder het ten minste een keer per jaar
schriftelijk op de hoogte stellen van de hoofd-
lijnen van het strategisch beleid, van de
algemene en financiële risico’s en van de
gebruikte beheers- en controlesystemen.
De verantwoordelijkheid voor de informatie-
verschaffing ligt derhalve primair bij het
bestuur. Dit betekent niet dat de RvC telkens
kan volstaan met het beoordelen van de
informatie die door het bestuur aangeleverd
wordt. De RvC heeft ook zelf een taak in het
verkrijgen van de relevante en juiste informatie
(de zogeheten‘haalplicht’). Een RvC die geen
initiatief neemt op het moment dat hij signalen
ontvangt dat de reeds verstrekte informatie
onjuist of ontoereikend is, handelt dan ook
onzorgvuldig.
• Een veroordeling tot herstel van de
overeenkomst tussen de rechtspersoon en
commissaris kan door de rechter niet worden
uitgesproken.11
Deze wettelijke grondslag behelst de kern van de
aanbevelingen van de Commissie-Halsema en de
WBTR. Hoewel toezichthoudende organen thans
goed functioneren op enkel een statutaire basis,
is het met name bij de zienswijze ten aanzien van
taak en norm (bij de taakuitoefening) waar de
wetgever de nodige duidelijkheid schept.
11. Vergelijk hetgeen hierboven is gezegd over de duale band van
de bestuurder.
8
Handreiking WBTR
9. VI.
Een uniforme norm voor de taakvervulling
door bestuurders en commissarissen
In het Burgerlijk Wetboek is op dit moment alleen
bij de BV – en deels de coöperatie – een norm- en
taakstelling voor bestuur en toezicht gegeven. Met
de inwerkingtreding van de WBTR wordt deze
norm- en taakstelling voor alle rechtspersonen
geïntroduceerd, wederom door middel van het
‘verhuizen’van de NV/BV regeling. Het onder-
staande overzicht geeft de taak en norm van
de RvB en RvC weer (Tabel 1).
RvB RvC
Taak Taak
Behoudens beperkingen volgens de statuten is het
bestuur belast met het besturen van de rechtspersoon.
De raad van commissarissen heeft tot taak toezicht te houden
op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van
zaken in de rechtspersoon en de daaraan verbonden
onderneming of organisatie.
De raad van commissarissen staat het bestuur met raad terzijde.
Norm Norm
De bestuurders richten zich bij de vervulling van hun taak
naar het belang van de rechtspersoon en de daaraan
verbonden onderneming of organisatie.
De commissarissen richten zich bij de vervulling van hun
taak naar het belang van de rechtspersoon en de daaraan
verbonden onderneming of organisatie.
Tabel 1 Norm- en taakstelling RvB en RvC
De wettelijke taak en normstelling van het bestuur
zijn niet anders dan het vigerende juridische kader:
het richten naar het belang van de rechtspersoon
(en daaraan verbonden instelling). Hierdoor resul-
teert de WBTR vooral in een verdere codificatie van
de norm- en taakstelling van bestuurders bij de
diverse rechtspersonen.
Wat betreft de taak van de commissarissen staan
de twee belangrijkste onderdelen in het overzicht.
De concrete uitleg van taak en norm van zowel
bestuur als toezicht blijven in de praktijk een
relevant corporate governance onderwerp (en
wordt in Bijlagen 2 en 3 iets verder uitgewerkt).
Elke commissaris is jegens de rechtspersoon
gehouden tot een behoorlijke vervulling van
zijn taak. Deze bestaat verder nog uit eventuele
aanvullende bepalingen in de statuten en de
overige taken in de wet.12
Tot de taak van een
commissaris behoren alle taken van de RvC die
niet bij of krachtens de statuten aan een of meer
andere commissarissen zijn toebedeeld.13
Elke
commissaris draagt verantwoordelijkheid voor
het algemene toezicht op het beleid van het
bestuur en op de algemene gang van zaken in
de rechtspersoon en de daaraan verbonden
organisatie.
12. Een bekend voorbeeld is het ondertekenen van de jaarrekening.
13. Een taakverdeling voor commissarissen wordt dus ook expliciet
mogelijk.
9
Handreiking WBTR
10. De RvC heeft alle bevoegdheden die in redelijk-
heid nodig zijn om zich een juist beeld te kunnen
vormen van de toestand van de rechtspersoon
en van het gevoerde beleid. Zo kan hij bijvoor-
beeld door een derde onderzoek laten doen naar
een bepaalde activiteit van de rechtspersoon. De
kosten van dat onderzoek worden dan gedragen
door de rechtspersoon.
DeWBTR geeft als leidende wettelijke en juridische
norm dat de commissarissen zich bij de vervulling
vanhuntaakrichtennaarhetbelangvanderechts-
persoon en de daaraan verbonden organisatie
(waarin mogelijke maatschappelijke belangen
zijn verdisconteerd) en schept daarmee duide-
lijkheid in het vraagstuk of het toezicht al dan
niet (primair) publieke belangen dient te dienen.
VII.
Uniformering van de tegenstrijdig-
belangregeling
De wettelijke tegenstrijdigbelangregeling (tbr) is
een belangrijk onderdeel binnen een bredere
discussie over ‘(de schijn van) belangenverstren-
geling’. Binnen deze bredere discussie geeft de
Tabel 2 Tegenstrijdig belang
tegenstrijdigbelangregeling een juridisch handvat.
Wat een tegenstrijdig belang inhoudelijk is, blijft
onveranderd. Sinds 2007 gelden de zogenoemde
‘Bruil-criteria’voor alle rechtspersonen, waarbij
leidend is of de bestuurder in staat wordt geacht
om het belang van de rechtspersoon en de
daarmee verbonden onderneming te bewaken
op een wijze die van een integer en onbevoor-
oordeeld bestuurder mag worden verwacht. De
bestuurder zal zelf moeten vaststellen of sprake
is van een tegenstrijdig belang en het moeten
melden als hij een tegenstrijdig belang heeft.
Statuten en reglementen kunnen dit nader
inkleuren.
De WBTR brengt verandering in de vraag hoe
met een tegenstrijdig belang omgegaan moet
worden. De BV, vereniging en de coöperatie
kennen een wettelijke tegenstrijdigbelangre-
geling. Voor de BV geldt sinds de WBT-2013 de
zogeheten‘besluitvormingsregel’. De besluit-
vormingsregel houdt in dat wanneer er sprake is
van een tegenstrijdig belang de bestuurder of
commissaris niet deelneemt aan de beraad-
slagging en de besluitvorming (Tabel 2).14
NV BV Vereniging Coöperatie Stichting
Oud
Huidig (na WBT)
01 januari 2013 - 30 juni 2021
WBTR
ingangsdatum 1 juli 2021
Vertegenwoordigingsregeling Geen wettelijke regeling / Hof Leeuwarden 2008 Besluitvormingsregeling
14. Wel mag hij/zij vertegenwoordigingshandelingen verrichten,
hetgeen onder de‘vertegenwoordigingsregeling’is uitgesloten.
10
Handreiking WBTR
11. Voor de vereniging en de coöperatie geldt nog
steeds een‘vertegenwoordigingsregel’zoals de
BV die ook voor 2013 kende.15
De stichting kent
in het geheel geen tegenstrijdigbelangregeling.16
Met de invoering van de WBTR komt de tegen-
strijdigbelangregeling in de vorm van een
besluitvormingsregel voor alle rechtspersonen
te gelden.
Wanneer een bestuurder op grond van een
tegenstrijdig belang geen besluit mag nemen,
wordt het besluit genomen door de RvC. Bij het
ontbreken van een RvC wordt het besluit genomen
door de AV, tenzij de statuten anders bepalen.
Omdat de stichting geen AV kent, kent de WBTR
voor de stichting een afwijkende regeling.
Wanneer de stichting geen RvC heeft, blijft de
bevoegdheid tot besluitvormen in het geval van
een tegenstrijdig belang bij het bestuur liggen.
Het bestuur moet de overwegingen die aan het
besluit ten grondslag liggen schriftelijk vastleggen.
VIII.
Aansprakelijkheid
Aansprakelijkheid is onmiskenbaar een belangrijk
onderwerp van de WBTR. Daar waar de wetgever
verduidelijking wil geven omtrent de norm en
taak van bestuur en toezicht, wil hij aan de andere
kant van de medaille duidelijke grondslagen
geven voor onbehoorlijke taakvervulling.
Op deze plek worden kort de drie aansprakelijk-
heidsvormen waar de WBTR op ziet benoemd.
Voor inhoudelijke behandeling wordt verwezen
naar de‘Handreiking bestuurlijke aansprakelijk-
heid’van de VTOI-NVTK.
1. Interne aansprakelijkheid
(jegens de rechtspersoon zelf)
Onder het huidige recht zijn de bestuurders van
alle rechtspersonen tegenover de rechtspersoon
gehouden tot een behoorlijke vervulling van hun
taak (de interne aansprakelijkheid). Eenzelfde
plicht is ook van toepassing op de commissarissen
bij de BV, alsmede de zogeheten commerciële
rechtspersonen stichtingen, verenigingen en
coöperaties . Met de WBTR wordt de interne
aansprakelijkheid van de RvC bij alle rechtsper-
sonen geüniformeerd. De regeling van de interne
aansprakelijkheid in artikel 2:9 van het Burgelijk
Wetboek gaat ook voor commissarissen bij alle
rechtspersonen gelden.
De wettelijke wijzigingen in de tegenstrijdig-
belangregeling (tbr) zijn een goed voorbeeld
van het gegeven dat de WBTR ‘dwingend
recht’is en daarmee van een hogere orde is
dan sectorale governance codes en statuten
en reglementen. Kort gezegd: de wet gaat
altijd voor. Om de rechtszekerheid te
bevorderen is het daarom raadzaam dat
bepaalde codes en statuten worden
aangepast aan de nieuwe wettelijke situatie.
15. Hierbij kan de algemene vergadering een of meer personen
aanwijzen om de rechtspersoon te vertegenwoordigen wanneer
de rechtspersoon een tegenstrijdig belang heeft met een of
bestuurders of commissarissen.
16. In de rechtspraak is voor de stichting uitgemaakt dat het bestuur
bevoegd blijft bij een tegenstrijdig belang.
11
Handreiking WBTR
12. De wet maakt onderscheid tussen de individuele
interne aansprakelijkheid en de gezamenlijke
verantwoordelijkheid van de RvC. De commissar-
issen zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de
taakvervulling van de RvC. Een commissaris is in
beginsel persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk
voor de schade die voortvloeit uit een onbehoor-
lijke taakvervulling.
2. De externe aansprakelijkheid
(jegens derden)
De BV regels met betrekking tot de aansprake-
lijkheid van bestuurders en commissarissen bij
faillissement (de externe aansprakelijkheid)
gelden ook voor de genoemde commerciële
rechtspersonen. Deze regels behelzen onder
andere bewijsvermoedens inzake onbehoorlijk
bestuur bij het niet tijdig deponeren van
de jaarrekening en het niet voldoen aan de
administratieplicht. Vermoed wordt dat de niet
tijdige deponering van de jaarrekening en
het niet voldoen aan de administratieplicht
belangrijke oorzaken van het faillissement zijn.
Met de WBTR wordt ook de externe aansprake-
lijkheid van het CvB en RvC bij alle rechtsper-
sonen geüniformeerd. Hierdoor komt de externe
aansprakelijkheidsregeling te gelden voor alle
bestuurders en commissarissen. Let wel, voor
onbezoldigde bestuurders en toezichthouders
wordt het aansprakelijkheidsregime enigszins
afgezwakt.
Door de vele administratievereisten in de semi-
publieke sector en de problemen rondom de jaar-
rekening worden de risico’s op aansprakelijkheid
met de invoering van de WBTR zeer actueel.
3. Misleidende jaarrekening
Wanneer de WBTR in werking treedt, kunnen
de bestuurders van alle rechtspersonen tegenover
derden aansprakelijk worden gesteld wanneer
de jaarrekening, de tussentijdse cijfers die
de rechtspersoon bekend heeft gemaakt of het
jaarverslag een misleidende voorstelling geeft
van de toestand van de rechtspersoon. Voor de
commissarissen geldt een vergelijkbare regeling
voor de jaarrekening, maar niet voor de
tussentijdse cijfers.
IX.
Inwerkingtreding Overgangsrecht
1. De WBTR heeft onmiddellijke werking
ten aanzien van:
• Bestuur (thema I)
• Extern toezicht stichting (thema III)
• One Tier Board (thema IV)
• Raad van Commissarissen (thema V)
• Tegenstrijdigbelangregeling (thema VII)
• Aansprakelijkheid (thema VIII)
2. Belet- en ontstentenisregeling: de
stichting, vereniging en coöperatie die geen
belet- en ontstentenisregeling in hun statuten
hebben opgenomen, of deze dienen aan te
passen, dienen hun statuten bij de eerstvolgende
gelegenheid aan te passen. Voor de BV heeft
deze regeling echter directe werking; bij het
ontbreken van een statutaire regeling, dient
die gelijk te worden opgenomen.
12
Handreiking WBTR
13. 3. Meervoudig stemrecht: Een afwijkende
regeling bij een stichting, vereniging en coöperatie
is geldig tot uiterlijk vijf jaar na de datum van
inwerkingtreding van deze wet of tot de
eerstvolgende statutenwijziging na de inwerk-
ingtreding van deze wet, naar gelang welk
moment eerst valt. Een BV moet een eventuele
regeling inzake meervoudig stemrecht bij
de eerstvolgende statutenwijziging aanpassen.
4. Voor het overige kan worden bezien of een
statutenwijziging en/of een eventuele aanpassing
van reglementen en interne procedures nodig is.
13
Handreiking WBTR
14. Conclusie
Met de invoering van de WBTR gaat een aantal
regelingen met betrekking tot bestuur en toezicht
voor alle rechtspersonen gelden, zoals een
algemene grondslag voor de RvC, een uniforme
norm- en taakstelling voor bestuurders en
commissarissen en de mogelijkheid tot het
invoeren van het monistische bestuursmodel.
Deze wettelijke wijzigingen zullen niet altijd
wezenlijke veranderingen meebrengen voor
de praktijk. Ze codificeren immers veelal een
bestaand juridisch kader, met name bij het
bestuur. Met name de huidige bepalingen in
sectorale wetgeving en sectorale governance
codes ten aanzien van het toezicht zullen in
samenhang met de WBTR bezien moeten
worden. Zo kan iets gezegd worden over
de gevolgen per (sub)sector. Van organisatie
tot organisatie moet dit beoordeeld worden.
De voorgestelde, wettelijke veranderingen met
betrekking tot de interne aansprakelijkheid,
de externe aansprakelijkheid, de misleidende
jaarrekening, de besluitvorming van bestuurders
en commissarissen met een tegenstrijdig belang
en de mogelijkheid tot ontslag door de rechtbank
hebben sowieso een wezenlijke uitwerking op
de praktijk en de governance van de instellingen.
De discussie over publiek belang (en in het
verlengde daarvan de relatie intern-extern
toezicht) wordt ook wezenlijk geraakt door
de WBTR. De wetgever geeft hier de door de
Commissie-Halsema verzochte duidelijkheid.
Daarnaast is de externe aansprakelijkheid in
de WBTR uitgebreid naar bestuurders en commis-
sarissen bij alle verenigingen en stichtingen.
Doordat de wetgever (en eveneens de externe
toezichthouders) de nadruk op deze hoofdelijke
aansprakelijkheid legt, moeten bestuurders en
commissarissen met de invoering van de WBTR
alert zijn op mogelijke aansprakelijkheden.
Wij adviseren u om de WBTR, rondom inwerking-
treding van de wet (juli 2021) onderdeel te laten
zijn van het herijken van uw toezichtsvisie en uw
statuten en reglementen (interne rechtsorde)
nadien te toetsen aan zowel de toezichtsvisie als
wel de veranderende wettelijke bepalingen.
Deze handreiking is geschreven door mr. drs.
Joost Kramer van Raadsondersteuning17
in
opdracht van de VTOI-NVTK.
17. Raadsondersteuning adviseert en ondersteunt commissarissen/
toezichthouders bij vraagstukken van goed bestuur/toezicht,
corporate governance, www.raadsondersteuning.nl
14
Handreiking WBTR
15. Bijlagen
Bijlage 1
De verhouding bestuur en toezicht
De WBTR handhaaft het Nederlandse basisprincipe
van een‘nevenschikking’van organen in
tegenstelling tot een hiërarchische positie van de
organen tegenover elkaar. De veruit meest
voorkomende organen zijn de Algemene
Vergadering (AV18
), Raad van Commissarissen
(RvC) en het bestuur . Zij hebben hun eigen
taken en bevoegdheden en staan in principe niet
in een hiërarchische relatie tot elkaar. In het
verlengde daarvan blijft het beginsel dat het
bestuur zijn door de wet en de statuten
afgebakende taak autonoom vervult (bestuurs-
autonomie) gehandhaafd. Het meest in het oog
springende voorbeeld is dat het bestuur
bevoegd is tot het bepalen van het dagelijkse
beleid en de strategie van de rechtspersoon.
Hierbij maakt het niet uit of er sprake is van een
Bestuur-Directie-model, een monistisch
bestuursmodel of een dualistisch bestuursmodel.
Met deze bestendige gedragslijn van‘het bestuur
bestuurt’geeft de wetgever dus ook een meer
‘klassieke’invulling van het Bestuur-Toezicht
model.
18. Bij een BV een algemene vergadering van aandeelhouders (AvA)
geheten; bij een vereniging en coöperatie een algemene
ledenvergadering (ALV) geheten. Gezamenlijk afgekort tot‘AV’.
15
Handreiking WBTR
16. Bijlage 2
Taak van toezicht nader toegelicht
Dat het toezicht nadrukkelijk ziet op zowel het
beleid van het bestuur als de algemene gang
van zaken zegt iets over de ontwikkeling / tendens
dat een aantal bestuursthema’s steeds meer
onderdeel lijken te worden van de taak van het
toezichthoudende orgaan. Dat is mogelijk bij
de one-tier-board (wettelijk verankerd door
de WBTR, vergelijk thema IV), maar valt in
algemene zin buiten de taakopvatting in een
two-tier-board / RvT-model. Dit is eigenlijk
de in bijlage 1 beschreven bestuursautonomie
vanuit de toezichthouders bezien.
Toezicht houden in het belang van de rechts-
persoon en daaraan verbonden onderneming /
organisatie (instelling) zegt ons iets over de
reikwijdte. Het betreft alle zaken betreffende
de huishouding van de rechtspersoon, maar
aldus‘rijkt het toezicht ook naar beneden’. Er
zijn verschillende rechtspersonen die onder de
‘moederrechtspersoon’(dochters) hebben
hangen die delen van, of gezamenlijk, de gehele
organisatie (instelling) in stand houden. Het
toezicht omvat aldus de gehele organisatie. Dat
noemen we doorbraak van bevoegdheid van
een toezichthoudend orgaan en aan de andere
kant van de medaille hoort daar ook een doorbraak
van aansprakelijkheid bij.
16
Handreiking WBTR
17. Bijlage 3
Norm van toezicht, een voorbeeld,
maatschappelijk belang
De concrete uitleg van de norm waar het toezicht
zich van dient te bedienen bij diens taakuit-
oefening blijft in de praktijk een relevant corporate
governance onderwerp. Des te meer nu in diverse
semipublieke sectoren ruis ontstaat over deze
norm van met name de RvT binnen de rechts-
persoon. Richt de RvT zich naar het:
1. publiek belang,
2. naar het instellingsbelang; of
3. naar het instellingsbelang dat publieke
belangen en belangen van direct betrok-
kenen omvat?
Het standpunt van de Rijksoverheid in dezen is
niet altijd duidelijk geweest.“Wat de taken en
bevoegdheden van toezichthouders zijn en hoe
de verantwoordelijkheden tussen intern en extern
toezicht zijn verdeeld, is diffuus en onduidelijk”,
aldus de maatschappelijke commissie‘Behoorlijk
Bestuur’(Commissie Halsema, 2013). In het rapport
‘Een lastig gesprek’(2013) stelt de commissie dat
de overheid niet altijd duidelijk heeft gemaakt
wat de te behartigen publieke belangen zijn en
hoe conflicterende belangen tegen elkaar
moeten worden afgewogen.
Een duidelijke rol hierbij speelt de thematiek van
‘publiek belang’of‘maatschappelijk’. Dit begrip,
althans het definiëren daarvan om met een
gedeelde betekenis een dialoog te voeren lijkt
één van de oorzaken van de uiteenlopende
meningen te zijn. Van het begrip publiek belang
is nog steeds nauwelijks een algemeen geldende
definitie voorhanden.
Een dergelijk belang kan op gespannen voet staan
methetorganisatiebelang,zekergeziendegrond-
wettelijke borging van de vrijheid van onderwijs.
Een dergelijke insteek past niet in de taakom-
schrijving van een commissaris als bekleder van
een functie binnen een orgaan van de instelling.
Dit is ook de reden dat dit bewust buiten de
taakomschrijving wordt gehouden. Zo merkte
de Sociaal Economische Raad (SER) rondom
de Commissie Verdam op bij de kwestie of
commissarissen moeten handelen binnen het
“raam van het algemeen belang”. ”Het algemeen
belang is een zeer vaag begrip; omtrent hetgeen het
algemeen belang vereist, kunnen de meningen
gemakkelijk uiteenlopen; het zijn uiteindelijk
de overheidslichamen die bepalen wat het
algemeen belang dient en wat ermede in strijd is.”
Het begrip algemeen belang is derhalve ook niet
in het BW terecht gekomen.
De ruis ontstaat door diverse signalen. Zo was er
de ministeriële Commissie Vernieuwing Publieke
Belangen (CVPB):“Interne toezichthouders dienen
primair het publieke belang en de dienstverlening
aan de burger, niet de instelling”.
De WBTR neemt hier afstand van. De norm voor
bestuur en de norm van toezicht op het bestuur
is op dit moment hetzelfde, een verandering daarin
is onwenselijk. Hiermee sluit de WBTR nadrukkelijk
De door de Commissie Dijkstal (2004)
gebruikte definitie luidt:“Er is eerst sprake van
een publiek belang indien de overheid zich de
behartiging van een maatschappelijk belang
aantrekt op grond van de overtuiging dat dit
belang anders niet goed tot zijn recht komt.”
17
Handreiking WBTR
18. aan bij enkele ontwikkelingen in het semipublieke
domein. De Raad van State constateert in meerdere
adviezen (o.a. met betrekking tot ontwikkelingen
in onderwijswetgeving) dat het standpunt van
de CVPB op gespannen voet staat met het rechts-
personenrecht:“Als een interne toezichthouder zich
niet primair kan richten op het belang van de
rechtspersoon, komt bovendien zijn relatie met het
bestuur van de rechtspersoon en
de stakeholders onder druk te staan. Het risico
bestaat immers dat zij verschillende belangen
dienen, waardoor het bestuur en de interne
toezichthouder elkaar kunnen gaan tegenwerken.
Bijvoorbeeld doordat het bestuur de interne
toezichthouder niet volledig informeert, wat ten
koste zal gaan van zijn controlerende taak.
De bevoegdheden van de interne toezichthouder
zijn overigens ook niet afgestemd op die situatie.”
Samengevat
Het toezicht richt zich naar het belang van de rechtspersoon en de daaraan verbonden
instelling, dat in ieder geval de belangen van direct betrokkenen omvat en dat in meerdere
of mindere mate publieke belangen kan omvatten.
18
Handreiking WBTR
20. VTOI-NVTK vertegenwoordigt intern toezichthouders uit de sectoren
kinderopvang en onderwijs. Wij geven het toezichthouderschap
een stem en maken ons hard voor de continuïteit en kwaliteit van
de ontwikkeling van iedereen!
bureau@vtoi-nvtk.nl
www.vtoi-nvtk.nl
20
Handreiking WBTR