SlideShare une entreprise Scribd logo
1  sur  52
Télécharger pour lire hors ligne
ART	 APPLIED
	RESEARCH
	TODAY
Lectoraten en Onderzoek
De Haagse Hogeschool
december 2015
2 3
IMPROVISEREN
Improviseren is afkomstig uit het Latijn (improvisus) en is afgeleid van de woorden in- [on-]
providere [al van verre zien, vooruitzien], wat volgens Van Dale “onvoorbereid iets doen of
maken, dichten, een redevoering houden of musiceren” betekent. Voor het geval de lezer
spontaan creatief aan de slag gaat met taal: er rijmen, volgens de onlinevariant van de Van
Dale, 2182 woorden op improviseren. Genoeg om acuut een gedicht te improviseren.
Als klassiek opgeleid musicus heb ik op het conservatorium nauwelijks leren improviseren.
Vreemd eigenlijk omdat het voor klassieke musici tot zo’n 250 jaar geleden de gewoonste
zaak van de wereld was om te improviseren. Ook was het voor componisten de gewoonste
zaak van de wereld melodieën (thema’s) van elkaar op te pikken en te gebruiken als bases
voor eigen composities. Er was een levendige uitwisseling van muzikaal materiaal waarbij
uitvoerde musici veelal een grote eigen inbreng hadden. Ze reproduceerden – en daarmee
interpreteerden – niet alleen muziek van anderen, maar voegden daar in bepaalde situaties
eigen improvisaties aan toe.
Hoe zit het met improviseren en onderzoek? Als ik even google op ‘improviseren + onder-
zoek’ komt als eerste een scriptie van een student van de Hogeschool Arnhem en Nijmegen
naar voren over improviseren binnen dramatherapie. Interessant, maar hoe zit het met het
improviserend vermogen van onderzoekers? Een eerste (beperkte) zoekactie naar artikelen
levert geen grote aantallen gevonden artikelen op. Dat is wonderlijk. Want zelfs onderzoekers
moeten toegeven dat hun intellectueel vermogen alleen soms niet voldoende is om een on-
derzoek af te ronden. Dan moeten ze een beroep doen op hun creativiteit en improvisatiever-
mogen. Wellicht een onderwerp om eens een studie aan te wijden?! In deze editie van Applied
Research Today wordt in een van de artikelen stilgestaan bij improvisatie in buitenmuzikale
context. Martijn Hartog besteedt aandacht aan “The art of jazz improvisation as an adaptive
mechanism for civil servants in complex governance networks”. Hij verkent in dit artikel de
werking van (jazz)improvisatie als mogelijk adaptief mechanisme.
Naast het artikel van Martijn Hartog vindt u in de achtste editie van Applied Research Today
(ART) zeven andere bijdragen over uiteenlopende onderwerpen.
De redactie van Applied Research Today wenst u veel leesplezier!
Michel Hogenes
Hoofdredacteur
4 5
INHOUD
p. 06 	WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK EN DE DYNAMIEK VAN DE
WERKVLOER
Arie Verhoef
Ineke van der Meule, de eerste Haagse asociate lector, en Roos Vonk,
hoogleraar sociale psychologie, reflecteren beide vanuit hun eigen perspectief
op de invloed van organisaties op onderzoek binnen hogescholen en
universiteiten.
p. 12 	GEPERSONALISEERD LEREN VAN ONDERNEMERSVAARDIGHEDEN
BINNEN DE OPLEIDING SPORTMANAGEMENT
Froukje Jellema, Erwin Sengers, Sebastiaan Bloemendaal
Om sportstudenten zelf in beweging te krijgen zijn studenten gedurende
vijf maanden in trio’s aan het werk gezet met het opzetten van hun eigen
onderneming. Dit artikel gaat in op een vorm van gepersonaliseerd leren
waarin de student centraal staat.
p. 26	GYMZAAL VAN DE TOEKOMST: SAMEN LEREN IN EEN
INNOVATIEOMGEVING
Joris Hoeboer, Sanne de Vries
Om sportstudenten zelf in beweging te krijgen zijn studenten gedurende
vijf maanden in trio’s aan het werk gezet met het opzetten van hun eigen
onderneming. Dit artikel gaat in op een vorm van gepersonaliseerd leren
waarin de student centraal staat.
p. 44	DE PICTOPLANNER EN ZELFREGIE NA NIET-AANGEBOREN
HERSENLETSEL
Resultaten explorerend onderzoek 2014
Wil IJzereef
Jaarlijks wordt in Nederland bij 120.000 mensen de diagnose niet-aangeboren
hersenletsel (NAH) gesteld. Met apps als Pictoplanner wordt geprobeerd de
zelfregie, zelfredzaamheid en participatie van mensen met NAH te vergroten.
Centraal in dit artikel staat de vraag: “bevordert de Pictoplanner zelfregie bij
mensen met NAH?”
p. 66	NAUWE SAMENWERKING VOOR BETERE PROFESSIONALS
Arie Verhoef
	Het lectoraat Revalidatie van Arend de Kloet wordt mede mogelijk gemaakt door
Sophia Revalidatie. In dit interview vertelt Mascha de Haan, Coördinator Opleiden
binnen het Kenniscentrum van Sophia Revalidatie wat de meerwaarde is van de
samenwerking tussen het lectoraat en haar eigen instelling.
p. 72	THE ART OF JAZZ IMPROVISATION AS AN ADAPTIVE MECHANISM
FOR CIVIL SERVANTS IN COMPLEX GOVERNANCE NETWORKS
Martijn Hartog
	Fragmentatie van macht en verantwoordelijkheid in netwerken is een van de
eigenschappen van complexe omgevingen waarin ambtenaren opereren. Dit artikel
verkent de werking van jazzimprovisatie als mogelijk adaptief mechanisme.
p. 86	WORK/LIFE RHYTHMS OF EMPLOYEES IN A ‘NEW WORLD OF WORK’
COMPANY: A DUTCH CASE
Peter Becker, Marli Huijer
	Microsoft Nederland voerde in 2007 als een van de eerste organisaties in
Nederland ‘Het Nieuwe Werken’ concept in. Peter Becker en Marli Huijer
bestudeerden de mate waarin de vrijheid ten aanzien van werktijden het leef- en
werkritme van medewerkers heeft beïnvloed.
p. 100	DE EFFECTIVITEIT VAN ONS INTERNATIONALISERINGSBELEID
Arie Verhoef
	Docent/onderzoeker Andreas Funk vertelt in dit interview over zijn onderzoek naar
de effectiviteit van het hogeschoolbeleid met betrekking tot internationalisering.
6 7
WETENSCHAPPELIJK
ONDERZOEKEN DE
DYNAMIEK
VAN DE WERKVLOER
tekst: Arie Verhoef
■
Twee vrouwen. De één is hoogleraar sociale psychologie aan
de Radboud Universiteit Nijmegen en heeft zich onder meer
ten doel gesteld om wetenschappelijke kennis voor een groot
publiek toegankelijk te maken. De ander stond vijftien jaar geleden aan
de wieg van het onderzoek aan De Haagse Hogeschool en is daar nu de
eerste associate lector. De toepassing van kennis verbindt Roos Vonk
en Ineke van der Meule. Bij alle verschillen die er ook zijn. Zij delen hun
visie op onderzoek, het gebruik daarvan en alles wat in een dynamische
organisatie het onderzoek kan beïnvloeden.
Roos Vonk treedt met haar publieksvrien-
delijke boeken en blogs welbewust uit de
ivoren toren die de wetenschap vaak nog is.
Niettemin is de wetenschappelijke methode
voor haar de beste manier van waarheids-
vinding. ‘Mijn wetenschappelijke kennis vul
ik graag aan met mijn observaties uit het
alledaagse leven. Dan ontstaat een mooi
beeld van hoe de wereld in elkaar zit. Het
startpunt van onderzoek is voor mij altijd de
wetenschap. Natuurlijk doen universiteiten
al meer aan toepassing dan vroeger. Maar
wij blijven het belangrijk vinden om onze
studenten te disciplineren in een weten-
schappelijke manier van denken.’
Het hbo-onderzoek zit veel minder in die
ivoren toren. Ineke van der Meule heeft al-
tijd benadrukt dat het hbo-onderzoek niet
moet gaan wedijveren met het universitaire
onderzoek. ‘De perceptie van hbo-onderzoek
is anders. Meer op toepassing gericht. De
vragen die ten grondslag liggen aan het hbo-
onderzoek komen voort uit de samenleving.’
Reproduceerbaarheid
Soms matchen de observaties van Roos
Vonk niet met de resultaten van weten-
schappelijk onderzoek. In haar vakgebied,
de sociale psychologie, wordt voornamelijk
kwantitatief onderzoek gedaan, en dan zie
je niet altijd de diepere lagen van men-
sen. Neem nu het zelfbeeld van mensen.
Onderzoeksliteratuur laat zien dat mensen
veel te positief over zichzelf denken en al-
lerlei trucs hebben om hun zelfbeeld te be-
schermen. Tegelijkertijd is het de ervaring
van elke coach dat bijna iedereen twijfels
heeft over zichzelf: ben ik wel goed genoeg?
Die twijfel is misschien wel de diepere oor-
zaak van al dat zelfbedrog. Maar dat idee
laat zich moeilijker vangen met een weten-
schappelijke methode.’
Wetenschappelijk onderzoek kan in principe
altijd beter. Roos Vonk refereert aan een ar-
tikel dat de zelfgenoegzaamheid van de we-
tenschapper aan de kaak stelt. ‘De auteurs
daarvan hebben aangegeven dat wij met
onze statistiek en ons zoeken naar beves-
tiging van een hypothese niet op de goede
weg waren. Mede op grond daarvan is er
dan ook veel veranderd in hypothesetoet-
sing en replicatieonderzoek. Je hoeft dus
geen misantroop te zijn om te erkennen dat
het altijd beter kan.’
Het onderzoek binnen het hbo staat – geme-
ten op de universitaire tijdlijn – nog in de kin-
8 9
“OM HBO-ONDERZOEK GOED VAN
DE GROND TE KRIJGEN,
IS EEN OPEN VERBINDING
MET DE BEROEPSPRAKTIJK VAN
GROOT BELANG”
10 11
zo’n transitie op de werkvloer in termen van
ambitie, hiërarchie en macht?
Roos Vonk: ‘In alle organisaties en dus ook
in de onderzoekswereld speelt wat in de
psychologie een sociaal dilemma wordt ge-
noemd. Kiezen tussen persoonlijk belang en
collectief belang. Idealiter wil iedere organi-
satie dat ook ambitieuze werknemers kiezen
voor dat collectieve belang. Dat doen zij eer-
der wanneer ze een sterke identificatie met
de groep hebben, wanneer zij de mensen in
het collectief goed kennen en wanneer dat
collectief niet te groot is. Een sterk leider-
schap kan zo’n collectieve houding stimule-
ren. Maar dan moet die leider ook collectief
denken en het goede voorbeeld geven.’
Ineke van der Meule: ‘Een onderzoeker zal
zich in de realisering van zijn ambities niet
gehinderd voelen door de kenmerken van
een netwerkhogeschool. Die biedt juist een
ideale omgeving om zijn talenten kwijt te
kunnen. Maar je noemde ook de sterke lei-
der die de collectieve houding kan stimu-
leren. Daar zit in mijn opvatting meer een
spanningsveld. Die leider moet een omge-
ving creëren waarin de ambitieuze onder-
zoeker de ruimte krijgt. Ook als dat buiten
de invloedssfeer van de leider zelf is.’ ‘Wan-
neer een leider de hiërarchie belangrijker
vindt dan bijvoorbeeld kenniscirculatie
moet die leider daarop worden aangespro-
ken,’ vindt Roos Vonk. ‘Anders blijft het bij
mooie beleidstaal.’
Stimulerend
Sinds april van dit jaar kent De Haagse Hoge-
school de associate lector. Een nieuwe functie
in een organisatie die toch al in beweging is.
Dat kan de dynamiek op de werkvloer extra
onder druk zetten. Ineke van der Meule: ‘De
functie van associate lector geeft docenten de
kans om door te groeien in hun vak. Willen we
het onderzoek steviger verankeren in de or-
ganisatie, dan moeten de onderzoeksgroepen
groter worden. Moeten er ook meer associate
lectoren komen, die een eigen onderzoekspro-
gramma hebben met promovendi daarbij.’
‘Dan gaat het dus om een extra laag in de
carrièreladder,’ constateert Roos Vonk. ‘Een
dergelijke nieuwe functie creëert eerder wat
ze aan Amerikaanse universiteiten een track
noemen: op basis van bewezen onderzoeks-
kwaliteiten krijgen mensen de kans om zich
verder te ontwikkelen. Dat betekent dat je
niet hoeft te wachten tot ergens een vaca-
ture vrijkomt voordat je een hogere functie
krijgt, maar dat je wordt bevorderd naar
zo’n functie als je jezelf bewezen hebt. Dat
heeft een heel stimulerend effect op de dy-
namiek van de werkvloer.’ ■
“JE HOEFT GEEN MISANTROOP
TE ZIJN OM TE ERKENNEN DAT
HET ALTIJD BETER KAN”
derschoenen. In de procesontwikkeling en -hi-
ërarchie zijn ook hier nog veel verbeteringen
denkbaar, vindt Ineke van der Meule. ‘Het on-
derzoek wordt binnen het hbo nog te veel ge-
zien als uitsluitend dienstbaar aan het onder-
wijs en nog te weinig als een tweede primaire
taak, die ook een zelfstandige functie heeft
richting samenleving. Dan kan het gebeuren
dat promotietrajecten worden stopgezet, om-
dat onderwijs voorgaat. Verder heeft het hbo-
onderzoek meer effect wanneer iedereen het
tweerichtingsverkeer tussen kennisinstelling
enerzijds en beroepenveld en samenleving
anderzijds erkent en optimaal benut.’
‘Inhoudelijk gezien hechten we binnen het
hbo-onderzoek ook aan wetenschappe-
lijke waarden. Maar vanwege die andere
onderzoeksperceptie ligt dit soms wat ge-
compliceerder dan aan de universiteit. Wie
bijvoorbeeld actieonderzoek doet, kan repro-
duceerbaarheid moeilijk waarmaken. Je kunt
echter wel altijd zorgen voor transparantie.’
Ook aan de Radboud Universiteit zijn studen-
ten vaak met heel concrete situaties bezig.
Roos Vonk noemt in dit verband de master-
opleiding Gedragsverandering aan haar afde-
ling. ‘Hoe kun je bijvoorbeeld ouders zodanig
beïnvloeden dat zij niet meer en masse hun
kinderen met de auto naar school brengen?
Onze studenten bedenken dan op basis van
algemeen gehanteerde theoretische princi-
pes een toepassing voor de betreffende ba-
sisschool om de ouders op de fiets te krijgen.
Ook dit is niet direct reproduceerbaar naar
een andere school met een andere ligging.
Maar wanneer de toepassing succesvol is,
bewijs je daarmee wel weer de onderliggen-
de wetenschappelijke principes.’
Ineke van der Meule haakt hierop in. ‘Een lec-
tor zou in deze situatie met onderzoeksvragen
komen als: gebeurt dit in héél Nederland; zie
je verschillen tussen stedelijke en meer rurale
gebieden; welke interventies kun je dan ple-
gen in de stad en welke op het platteland om
tot gedragsverandering te komen?’
Sociaal dilemma
Om het hbo-onderzoek goed van de grond
te krijgen, is een open verbinding met de
beroepspraktijk van groot belang. Zo kan
De Haagse Hogeschool een bijdrage leveren
aan de economische en maatschappelijke
vraagstukken van de regio. Als netwerk-
hogeschool stelt De Haagse zich open en
actief op naar de omgeving. Zet zij haar ta-
lenten in waar die het beste gebruikt kun-
nen worden. Dit kan van invloed zijn op de
dynamiek van de werkvloer, een onderwerp
waarmee Roos Vonk zich in haar onderzoek
heeft beziggehouden. Wat gebeurt er dan in
12 13
GEPERSONALISEERD
LEREN VAN ONDERNEMERS-
VAARDIGHEDEN
BINNEN DE OPLEIDING
SPORTMANAGEMENT
VAN ONDERWIJSINSTELLING NAAR KENNISINSTELLING
14 15
Samenvatting
Gepersonaliseerd leren is een vorm van leren waarin de stu-
dent centraal staat. Het biedt kansen het onderwijs te flexibi-
liseren, meer gedifferentieerd te werken en meer maatwerk
te leveren. Deze manier van leren is zowel voor de student als
de docent, maar ook voor de organisatie van het onderwijs,
een uitdaging. Dit artikel verkent het onderwerp ‘geperso-
naliseerd leren’ met behulp van een werkmodel. Vervolgens
wordt een praktijksituatie beschreven waarin sprake was
van gepersonaliseerd leren. Studenten en docenten van de
opleiding Sportmanagement hebben binnen een derdejaars
module over ondernemen, ervaring opgedaan met geperso-
naliseerd leren. Er wordt ingegaan op hoe dit soort leren er
uitziet, wat het vraagt van student, docent en organisatie, en
op de ervaringen van studenten en docenten.
GEPERSONALISEERD LEREN VAN
ONDERNEMERSVAARDIGHEDEN BINNEN
DE OPLEIDING SPORTMANAGEMENT
■
De derdejaars studenten Sportmanagement zullen zich be-
gin september 2014 hebben afgevraagd of ze het wel goed
hebben gehoord. Hun docent heeft zojuist medegedeeld dat
er voor hun praktijkgerichte opdracht een plek buiten de school is ge-
huurd van 520 m². Dit zal de centrale ontmoetingsplaats worden waarin
zij tijdens de komende vijf maanden werken aan het ontwikkelen van
hun ondernemerscompetenties. Studenten starten in trio’s een eigen
onderneming, waarvan het product of de dienst binnen vijf maanden
verkoopklaar moet zijn. Ze krijgen daarbij veel ruimte om eigen keuzes
te maken en zelf te bepalen hoe ze willen leren. Door middel van deze
experimentele vorm van onderwijs worden studenten gedwongen uit
hun comfortzone en uit de schoolbanken te komen. De docent heeft
vooral de rol van coach en is niet meer degene met het antwoord op
alle vragen. Deze sportstudenten moeten zelf in beweging komen!
Gepersonaliseerd leren binnen het hoger onderwijs
Gepersonaliseerd leren is een vorm van leren waarin de student centraal staat. Gepersonali-
seerd leren biedt kansen om het onderwijs te flexibiliseren, meer gedifferentieerd te werken
en meer maatwerk te leveren (www.Leerling 2020.nl). De laatste jaren zijn vooral in het
voortgezet onderwijs initiatieven ontstaan op dit gebied maar ook in het hoger onderwijs zijn
er goede redenen om hiertoe over te gaan. Een begrip dat al langer gebruikt wordt, is vraag-
gestuurd leren. Een definitie daarvan is: ‘Die vorm van onderwijs die studenten of leerlingen in
staat stelt om invloed uit te oefenen op, of inspraak te hebben in: welke leeractiviteiten plaats
vinden, de inhoud hiervan en de volgorde waarin deze activiteiten plaats vinden. Verder hebben
studenten en leerlingen invloed op, of inspraak in, de gehanteerde didactiek en welke vakken en
projecten zij wel of niet volgen. Ook hebben zij invloed op de wijze van toetsing en worden zij
betrokken bij het interpreteren van toetsresultaten.’ (Van Andel, 2012, p.232).
In een dergelijke leeromgeving is de student een actieve participant met ruimte om eigen
keuzes te maken die passen bij de interesse en achtergrond.
In de literatuur worden verschillende redenen gegeven om meer de aansluiting te zoeken met
de behoefte van de student (Kirschner en van Merriënboer, 2013; Schellekens, 2004; Simons,
Auteur
Froukje Jellema,
Erwin Sengers,
Sebastiaan Bloemendaal
Correspondentieadres
f.a.jellema@hhs.nl
Lectoraat
Duurzame Talentontwikkeling
Pedagogiek van de
Beroepsvorming
Lectoren
Ellen Sjoer
Frans Meijers
16 17
van der Linden en Duffy, 2000; Van Andel, 2012; Van Herpen en Zuylen, 2013; Volman, 2006).
Een eerste belangrijke reden is dat professionals, omdat kennis snel veroudert, een leven lang
zullen blijven leren en dit zelf moeten kunnen sturen. Het ontwikkelen van leervaardigheden
van studenten is daarom een belangrijke opgave voor het hoger onderwijs. Het huidige on-
derwijs is vaak nog docentgestuurd: de docent weet het beste wat goed is voor de student en
bepaalt dus wat en hoe de student moet leren. Hierdoor is het leren al snel iets dat studenten
voor school doen, in plaats van voor zichzelf, en leren zij onvoldoende om zelf sturing te
geven aan hun leerproces. Om studenten voor te bereiden op de kennissamenleving hebben
zij een leeromgeving nodig waarin ze leren om de regie te voeren over hun leerproces. Zij
worden regisseur van het eigen leren (Houwers en Veltman-van Vugt, 2014).
Een andere reden is dat de heterogeniteit van lerenden wat betreft leeftijd, voorkennis, erva-
ring, leerdoelen en leerstijlen het eigenlijk onmogelijk maakt om ‘one-size-fits-all’ onderwijs
te geven. Door afnemende barrières tussen leren, werken en ontspanning wordt de student-
populatie alleen nog maar heterogener, doordat studenten de opleiding in verschillende le-
vens- en loopbaanfases volgen.
Daarnaast kan meer keuzeruimte leiden tot hogere motivatie voor de student.
In een eerder onderzoek van het lectoraat Duurzame Talentontwikkeling is gekeken naar beel-
den die docenten en studenten hebben van gepersonaliseerd leren en welke voorwaarden
zij zien om over te kunnen gaan tot gepersonaliseerd leren (Jellema, 2015). Dit onderzoek
is gedaan in het kader van de minor Preventie van de Faculteit voor Gezondheid, Voeding
en Sport. Daarbij is een werkmodel ontwikkeld om elementen van gepersonaliseerd leren te
onderscheiden (zie figuur 1).
Ontwikkelingen
werkveld
Beleid, wet- en
regelgeving
Wetenschappe-
lijke inzichten
Beleid, kaders,
structuur
Cultuur
Facilitering
Student-
kenmerken
Docent-
kenmerken
Onderwijs-
ontwerp
Onderwijs-
uitvoering
Toetsing
Omgeving Primair procesOnderwijsorganisatie
Student/docent
Figuur 1: werkmodel gepersonaliseerd leren
Dit werkmodel bevat vier clusters.
Het eerste cluster bevat ontwikkelingen in het werkveld, beleid en wet- en regelgeving vanuit
de overheid, en nieuwe wetenschappelijke inzichten vanuit bijvoorbeeld de onderwijskunde
of leerpsychologie die gepersonaliseerd leren stimuleren of afremmen. De ontwikkelingen
in de samenleving vragen bijvoorbeeld volgens sommigen om onderwijs dat aansluit bij de
wensen en behoeften van de lerenden, liefst in levensechte leeromgevingen. De effectiviteit
van dit type leren moet dan goed wetenschappelijk onderbouwd worden (Volman, 2006).
Uit de interviews kwam naar voren dat zowel docenten als studenten deze ontwikkelingen
in het werkveld zien. Studenten gaan er bijvoorbeeld vanuit dat zij tijdens hun loopbaan ook
niet alles ‘voorgekauwd’ krijgen en ze dus in staat moeten zijn tot zelfsturing. Zij denken dat
gepersonaliseerd leren hen daar op voor kan bereiden.
Het tweede cluster bevat factoren met betrekking tot de onderwijsorganisatie, zoals beleids-
keuzes van de hogeschool, kaders, structuur. Ook bevat dit cluster cultuurkenmerken van de
opleiding en de hogeschool. Daarnaast bevat dit cluster de facilitering van het onderwijs, zo-
als administratie, roostering en beschikbaarheid van ruimtes. Studenten en docenten hebben
volgens de interviews al snel het beeld dat gepersonaliseerd leren betekent dat we ‘het hele-
maal los laten’ en studenten vanaf het begin alles mogen bepalen. Zij vinden het belangrijk
dat er kaders zijn waarbinnen de student ruimte krijgt. Studenten zijn bang dat ze, als ze zelf
de controle krijgen, onvoldoende leren en het gewenste eindniveau niet halen. Ze denken dat
de docent daar meer zicht op heeft. Volgens docenten is er voor gepersonaliseerd leren een
ingrijpende verandering nodig. Om succesvol te zijn moet gepersonaliseerd leren ondersteund
worden door de visie van de hogeschool en de opleiding en moet er meer ruimte komen voor
flexibiliteit. Wellicht is voor gepersonaliseerd leren een ander type cultuur nodig, waarbij do-
centen hun studenten ook meer vrij durven laten. Studenten willen dat het onderwijs minder
versnipperd is, met overzichtelijke roosters.
Het derde cluster bevat student- en docentkenmerken, zoals achtergrond, motivatie en vaar-
digheden, die van invloed zijn op gepersonaliseerd leren. Docenten geven aan dat studenten
in het begin niet weten wat zij willen leren en vaak de makkelijkste weg kiezen. Zij hebben het
beeld dat dit type onderwijs iets anders vraagt van de docent. Zij moeten hiervoor hun student
goed kennen, los durven laten en zichzelf niet zien als de expert die op elke vraag een antwoord
heeft. Net als de schoolorganisatie moet de docent flexibel zijn en niet teveel sturen. Studenten
denken dat niet iedere student geschikt is voor gepersonaliseerd leren. Enerzijds gaat het om
bepaalde vaardigheden die je nodig hebt om je leren te sturen, zoals discipline en planningsver-
mogen. Anderzijds is het wellicht ook onzekerheid of onervarenheid met zelfsturing.
Het vierde cluster betreft het primaire proces van gepersonaliseerd leren, bestaande uit on-
derwijsontwerp, onderwijsuitvoering en toetsing. Wanneer sprake is van gepersonaliseerd le-
ren, zal het primaire proces er anders uit komen te zien. Onderwijsontwerp wordt bijvoorbeeld
meer een proces van co-creatie tussen docent en student dan nu het geval is. Omdat van te
voren niet precies vast staat hoe het onderwijs gaat verlopen, omdat de student zelf meer
sturing heeft, gaan onderwijsontwerp en -uitvoering ook meer door elkaar heen lopen. Docen-
ten denken dat dit type onderwijs uitdagender is dan het reguliere onderwijs, juist omdat niet
alles van tevoren vaststaat. Studenten willen een betrokken docent, die meedenkt. Zij willen
veel feedback zodat ze leren om zelf te sturen. Zij willen graag een docent die inhoudsdeskun-
dige is, terwijl de docenten in de interviews aangeven zichzelf steeds meer als coach te zien.
Dit artikel gaat in op een praktijksituatie waarin sprake is van gepersonaliseerd leren. Ook
wordt ingegaan op ervaringen van studenten en docenten.
18 19
Een praktijkvoorbeeld
Derdejaars studenten van de opleiding Sportmanagement van de Faculteit voor Gezondheid,
Voeding  Sport van de Haagse Hogeschool volgen in de eerste helft van studiejaar 2014-
2015 ‘CasusEigenBedrijf’ (CEB). De casus is gericht op het ontwikkelen van een onderne-
mende houding. Dit is belangrijk als de student een eigen bedrijf wil starten maar ook als dat
niet het geval is zal een ondernemende houding tijdens de toekomstige beroepsuitoefening
belangrijk zijn. Tegen de conventies in besloten de docenten om les te geven in een ruimte
buiten de school waar de student het voor het zeggen heeft. Studenten hebben een werkplek
in Bink 36, een gebouw met 350 (meest startende) ondernemers. Studenten hebben hun eigen
ruimte van 520 m2 die door henzelf wordt ingericht en beheerd. Zij kunnen hier zeven dagen
per week, tussen 7 en 23 uur, terecht.
Bij de uitvoering zijn drie docenten en drie studentcoaches betrokken. 65 studenten wer-
ken gedurende twintig weken aan de opdracht ‘het verkoopklaar maken van een product of
dienst’. De keuze van welk product of dienst is aan de studenten zelf. Ze worden gestimuleerd
om dichtbij de persoonlijke interesse te blijven. Studenten werken in trio’s die ze bij aanvang,
door bij elkaar te solliciteren, samenstellen. De opdracht is om hierbij geen studenten uit de
eigen klas te kiezen, dit om vriendengroepjes te voorkomen.
Voorafgaand aan de casus wordt een aantal testen afgenomen waardoor docenten en student
inzicht krijgen in persoonlijkheid en competenties. Een week voor aanvang doet de student
een 12 minuten durend mondeling ontwikkelassessment. Hieruit volgt een voorstel voor ont-
wikkelpunten. Wanneer de student wenst af te wijken van de voorgestelde ontwikkelpunten
dan is dit mogelijk, met goede onderbouwing. De student maakt vervolgens een Persoonlijk
Ontwikkel Plan met daarin zijn of haar ontwikkelpunten. Aangezien de ontwikkeling van de
student centraal staat, is de beoordeling grotendeels gebaseerd op de waargenomen ontwik-
keling op het gebied van ondernemersvaardigheden en een ondernemende houding.
Het onderwijs binnen CasusEigenBedrijf is grotendeels gepersonaliseerd. Studenten bepalen
zelf wat, hoe en in welk tempo ze leren. Alle relevante theorie is via een Google Drive om-
geving online voor de student beschikbaar. Ook vindt de student hier de beoordelingscriteria,
checklists, format voor het businessplan, etc. Studenten kunnen dit zelf aanvullen. Colleges
en workshops zijn niet verplicht en kunnen op verzoek ook op andere tijden worden gegeven
dan in het rooster staat. Dit heeft er enkele keren toe geleid dat er in de avonduren werd
lesgegeven. Studenten worden verondersteld voorbereid te verschijnen en kunnen worden
bevraagd op de achterliggende theorie.
Het leren van elkaar wordt gestimuleerd door de inzet van ‘peers’. Op de ontwikkelpunten uit
het POP krijgt een student de status ‘junior’. In de elektronische leeromgeving zoekt hij of zij
dan een klasgenoot die op die punten al de rol van ‘peer’ heeft. Deze fungeert vervolgens als
vraagbaak en ondersteuner.
Het onderwijs is gebaseerd op het aanleren van ondernemersvaardigheden als kansen zien en
kansen benutten. Studenten ontwikkelen een flexibele en proactieve houding die zij kunnen ge-
bruikenomteparticipereninde21ste
 eeuwsemaatschappij. Zijwordengestimuleerdommethun
helewezen-hoofd(kennis),handen(vaardigheden)enhart(houding)-ophuneigenmanierrich-
tingtegevenaanhun(studie)loopbaan. Hetisinditvakvooraldehoudingdieveelaandachtkrijgt.
Het onderwijs is gebaseerd op de vijf principes van Effectuation van Sarasvathy (2008), die
promotie-onderzoek deed naar ervaren ondernemers. Kort samengevat zijn deze principes
(Van Schagen, 2011):
•	 Bird in the hand: creëer kansen in plaats van ze alleen maar te signaleren
•	 Affordable loss: de focus is niet ‘wat ben ik bereid te verliezen’ maar ‘wat levert het me op?’
•	 Lemonade: iedere verrassing herbergt een nieuwe kans; probeer het onvoorziene niet weg
te drukken, maar probeer er juist iets waardevols van te maken
•	 Crazy Quilt: leg in dialoog met partners de kaarten op tafel en ontdek waar de weg heen-
gaat door hem samen te bewandelen
•	 Pilot in the plane: geef mensen vertrouwen en verantwoordelijkheid, dan volgt de rest
vanzelf
Gedurende de lessen worden deze principes constant van praktijkgerichte voorbeelden voor-
zien en van studenten wordt verwacht dat ze hun ervaringen kunnen relateren aan deze
begrippen.
Rol van de docent
De docenten zijn constant bezig met de vraag: wat heeft deze student op dit moment nodig
op het gebied van kennis, vaardigheden en houding? Onderwijs wordt hoofdzakelijk geperso-
naliseerd gegeven. Het didactisch uitgangspunt is dat keuzes dáár gemaakt worden waar ze
horen: bij de student. Docenten zijn verantwoordelijk voor het aanreiken van echte ervarin-
gen, die aanzetten tot beweging (Meijers et al., 2014). Studenten bepalen dus zelf wat en hoe
ze gaan leren en van welke docenten ze informatie nodig hebben. Docenten hebben vooral de
rol van coach en ondersteuner. Zij zetten de student aan tot reflectie door middel van dialoog.
Het is nodig om als docent telkens ‘los te komen’ van het eigen oordeel en met een frisse,
onbevooroordeelde blik waar te nemen waar de student behoefte aan heeft. Docenten zijn bo-
vendien beter bereikbaar dan in het ‘traditionele’ onderwijs. Zij hebben onderling afgesproken
om binnen een werkdag op vragen te reageren en zij zijn 24/7 bereikbaar.
Wat vinden studenten van gepersonaliseerd leren?
De studenten hebben veel vrijheid gedurende deze casus. Maar, wat vinden de studenten
zelf van deze manier van leren? Hiervoor is één van de trio’s ondervraagd, met behulp van de
volgende vragen:
•	 Kun je omschrijven op welke manier je de huidige vorm van onderwijs beleeft?
•	 Op welke manier waardeer je het dat je de ruimte krijgt om je eigen keuzes te maken?
•	 Waar loop je tegen aan in deze manier van onderwijs?
•	 Wat werkt goed?
20 21
Eén student stelt de huidige vorm van leren als zeer positief te ervaren. Een andere student
vertelt:
‘Ik ervaar de manier van lesgeven als zeer prettig. Je hebt als student zeer veel vrijheid en
ruimte om zelf of in de groep aan de opdracht te werken en ook daadwerkelijk progressie te
boeken. Op deze manier zal in mijn beleving de kwaliteit ook omhoog gaan van de producten,
eerder dan dat de docent er constant achter aan zit.’
Studenten waarderen dat ze ruimte krijgen om eigen keuzes te maken. Of zoals een student
zegt:
‘Als toekomstig manager zul je je eigen keuzes moeten maken en kunnen onderbouwen. Dit
betekent dat je verantwoordelijkheid moet kunnen nemen. Dit wordt ook van je verwacht in
deze casus. Het komt dichtbij de realiteit.’
En een ander:
‘We zitten nu inmiddels in het derde jaar Sportmanagement, we moeten dus al grotendeels
op eigen benen kunnen staan en voortbewegen. Over 2 á 3 jaar heb je in het echte werkveld
ook geen docent die zegt wat en wanneer je iets moet doen, je zal dan ook zelf je eigen keuzes
kunnen/moeten maken.’
Studenten lopen wel tegen bepaalde dingen aan. Eén student stelt bijvoorbeeld:
‘Waar ik vooral tegenaan loop is dat we af en toe wat teveel ruimte krijgen om eigen keuzes te
maken. Ruimte krijgen voor eigen keuzes is prima, maar af en toe zal er ook nog juiste sturing
verwacht worden van docenten, niet alleen maar op aanvraag. We zijn nog niet 100% Sport-
manager, we zijn nog in opleiding.’
Deelname is daarnaast volgens studenten tijdrovend. De casus is één van de vakken die zij
volgen terwijl het veel tijd en inzet vraagt. Studenten geven aan dat ze continu scherp moeten
blijven en een duidelijke planning moeten maken, om niet achterop te raken.
Studenten moeten wellicht aan deze manier van leren wennen. In de eerste maand werden
bijvoorbeeld regelmatig bijeenkomsten afgezegd. Na de gewenningsperiode zijn er geen af-
zeggingen meer geweest. Studenten geven bij hun docenten aan dat ze in eerste instantie
deze ‘vrije opdracht’ uit de weg wilden gaan. Redenen zijn dat ze deze manier van werken
niet gewend waren, de uitdaging niet onder ogen wilden zien, geen realistische verwachtin-
gen hadden of dachten dat ze het niet konden. Hierdoor duurde het lang voordat ze hun weg
vonden. Na verloop van tijd leren ze dat ze duidelijker bij groepsgenoten moeten aangeven
wat hun verwachtingen zijn en om eerder te vragen om verduidelijking of ondersteuning.
Wat vinden docenten van gepersonaliseerd leren?
Betrokken docenten ervaren hun werk als meer ontspannen en ‘fun’. Het geeft ze de kans
om echt in gesprek te gaan met de student. Contacten leiden nu sneller tot een gesprek op
basis van gelijkwaardigheid en dat voelt meer waardevol dan als voorheen. Docenten wor-
stelen wel met de omschakeling van docentgestuurd naar studentgestuurd onderwijs. Zij zijn
gewend dat zij aan het woord zijn en studenten naar hen luisteren en het is moeilijk om dat
los te laten. In de dagelijkse praktijk blijkt het bovendien moeilijk om tot een echte dialoog te
komen. Volgens één van de docenten gaat dan bijvoorbeeld om:
•	 Bereidheid tot luisteren en vragen stellen
•	 Oordelen uitstellen en eigen aannames en ideeën willen onderzoeken
•	 Niet fixeren op oplossingen
•	 De tijd nemen en geven aan jezelf en anderen
Conclusie
In dit praktijkvoorbeeld zien we de elementen van het werkmodel. Deze zullen nu één voor
één besproken worden.
Wat de omgeving betreft, komt ook hier naar voren dat studenten graag willen leren in een
realistische context en dat een opdracht in het toekomstig werkveld hen motiveert. Studen-
ten begrijpen dat zij zelf meer eigenaar moeten worden van hun eigen leerproject. Zeker
studenten in de latere studiejaren zijn zich bewust van wat straks tijdens hun loopbaan van
hen verwacht wordt. Zij vinden het dus ook logisch dat het onderwijs hen hier op voorbereidt
en van hen vraagt dat ze steeds meer hun eigen keuzes gaan maken. Dit onderzoek betrof
derdejaars studenten, het zou interessant zijn te onderzoeken hoe eerstejaars studenten hier
over denken.
Gepersonaliseerd leren vraagt om een bepaalde onderwijsorganisatie. Een aantal zaken zul-
len er hier worden uitgelicht. In dit geval was bijvoorbeeld geen sprake van vaste roosters.
Sommige lessen waren wel ingeroosterd maar studenten hoefden hier niet per se heen en
in overleg kon het moment aangepast worden. De onderwijsplanning en roostering wordt
hiermee flexibeler. Dit roept wel de vraag op hoe dit eruit zou zien als bijvoorbeeld een hele
opleiding over zou gaan tot gepersonaliseerd leren. Een ander element van de organisatie van
het onderwijs is dat er sprake was van een digitale leeromgeving. Hier was niet alleen al het
materiaal te vinden, ook de voortgang van studenten werd hier gevolgd. Wanneer iedere stu-
dent verschillende leerdoelen heeft en werkt aan een andere opdracht, is het cruciaal om een
goed volgsysteem te hebben zodat de docent overzicht houdt. Ten derde was er sprake van
een andere onderwijssetting. Studenten en docenten hadden ook fysiek alle ruimte, doordat
het onderwijs buitenschools plaatsvond. De locatie in een pand met veel startende onderne-
mingen is wellicht meer inspirerend dan een klaslokaal. Bovendien was dit lokaal voor het
grootste deel van de dag geopend. Het stond volledig ter beschikking van de studenten terwijl
zij in het schoolgebouw vaak van lokaal naar lokaal moeten. Een laatste element van de on-
derwijsorganisatie is dat gepersonaliseerd leren waarschijnlijk ook om een ander soort cultuur
vraagt. De betrokken docenten hadden bijvoorbeeld veel vrijheid bij het ontwikkelen en geven
van dit onderwijs. Dit vraagt van docenten een bepaalde openheid, bereidheid te experimen-
teren en vertrouwen in de student om zelf het eigenaarschap op te pakken. Vervolgens vraagt
dit van het management van de opleiding om de docent te vertrouwen en ruimte te geven.
Uit de casus blijkt dat studenten weliswaar meer verantwoordelijk willen zijn voor hun eigen
leren, maar dat ze hier nog wel begeleiding nodig hebben van de docent. Ook docenten wor-
stelen met hun nieuwe rol: wanneer kunnen ze loslaten en wanneer toch nog niet? De betrok-
ken docenten hadden weliswaar zelf gekozen voor deze manier van leren, dat betekent nog
22 23
niet dat alles gelijk soepel verloopt. Gepersonaliseerd leren ontstaat niet vanzelf en zowel
student als docent moet hier ondersteuning bij krijgen. Het is interessant om in toekomstige
experimenten de benodigde ondersteuning en docentprofessionalisering in kaart te brengen.
Duidelijk is dat het primair proces er anders uit ziet dan in het reguliere onderwijs. Er is
een ontwerp nodig dat keuzevrijheid en flexibiliteit toestaat en niet op voorhand alles dicht-
timmert. Ontwerp en uitvoering gaan meer door elkaar heen lopen. Ook de toetsing wordt
anders. Interessant is dat in dit voorbeeld gestart wordt met een aantal diagnostische testen.
Dit is weliswaar tijdrovend maar het geeft studenten een goed beeld van waar ze staan en
waar ze heen willen. De uitkomst wordt bijvoorbeeld gebruikt om de projectgroepen samen
te stellen, iets wat nog weinig gebeurt in het onderwijs. Studenten worden zo gestimuleerd
samen te werken en van elkaar te leren. De uiteindelijke beoordeling is niet op basis van een
toets die voor iedereen gelijk is, maar op basis van de doorgemaakte ontwikkeling en de mate
waarin de student de persoonlijke ontwikkeldoelen behaald heeft.
Zowel in de literatuur als in de praktijk zien we voldoende redenen om het onderwijs meer
gepersonaliseerd te maken. In de praktijk van het hoger onderwijs komt gepersonaliseerd
leren echter nog niet veel voor. Het experiment binnen CasusEigenBedrijf geeft aan dat het
onderwijs wel degelijk anders kan en dat er meer mogelijk is dan we vaak denken.
Docenten, studenten en opleidingsmanagers hebben soms het beeld dat we vastzitten aan
het huidige systeem. Of zoals Claire Boonstra in Trouw zegt (De Vries, 2014): ‘We zijn zo
gewend aan hoe het onderwijs is georganiseerd dat we gestopt zijn erover na te denken. Het
kán anders… ’
Laten we het gewoon eens proberen en studenten eigenaar maken van hun eigen leertraject.
Laten we meer van dit soort experimenten doen, en die goed onderzoeken. Geïnspireerd? Kom
eens kijken in www.binkubator.nl! ■
Referenties
Andel, J. van (2012). Demand-driven education: An educational-sociological investigation.
Proefschrift VU
Herpen, K. van  Zuylen, J. (red.) (2013). Gepersonaliseerd leren, waarom en hoe? Onder-
wijsvernieuwing, 36 (december)
Houwers, J.  Veltman-van Vugt, F. (2014). De 21e
eeuwse campus. Onderwijsinnovatie,
december, p. 32-35
Jellema, Froukje (2015). U vraag, wij draaien? Beelden over gepersonaliseerd leren. In :
Onbegrensd leren. De Haagse Hogeschool: Centrum voor Lectoraten en Onderzoek
Kirschner, P.  Merriënboer, J. van (2013). Do learners really know best? Urban legends in
education. Educational Psychologist (48), 3, p. 169-183
Meijers, F., Kuijpers, M.., Mittendorff, K. Wijers, G. (2014) Het onzekere voor het zekere:
kwetsbaarheid als kracht in loopbaandialogen, Antwerpen/ Apeldoorn: Garant
Sarasvathy, S. D. (2008). Effectuation: Elements of Entrepreneurial Expertise. Bodwin: MPG
books Ltd
Schagen, J. van (2011). De 5 principes van effectuation. Management Team, 4 augus-
tus
Schellekens, A. (2004). Towards flexible programmes in higher education: an operations-
management approach. Proefschrift Open Universiteit
Simons, R.-J., Linden, J. van der  Duffy, T. (red.) (2000). New learning. Dordrecht/Boston/
Londen: Kluwer
Volman, M. (2006). Het ‘nieuwe leren’: oplossing of nieuw probleem? Pedagogiek, 26, 1, p.
14-25
Vries, M. de (2014). Scholen, kom uit die kramp. Interview met Claire Boonstra. Trouw, 31
augustus 2014
24 25
Abstract
Personalised learning is a form of learning in which the focus
is on the student. It offers opportunities for flexible teaching
and greater differentiation and customisation. This type of
learning is a challenge, not only for the student and teacher,
but also for educational institutions. This article explores
the topic of personalised learning using a working model.
It also describes a practical situation involving personalised
learning. Students and teachers involved in a third-year
course on entrepreneurship as part of the Sports Management
programme have been given the opportunity to experience
personalised learning and teaching. This article focuses on
what this type of learning entails, what it demands of the
student, teacher and organisation and on the experiences of
students and teachers.
FaulknerBrown Architects26 27
GYMZAAL VAN DE
TOEKOMST:
SAMEN LEREN IN EEN
INNOVATIEOMGEVING
KWALITEIT VAN LEVEN
28 29
Samenvatting
Begin 2014 is vanuit het lectoraat Gezonde Leefstijl in een
Stimulerende Omgeving gestart met het project ‘Gymzaal
van de Toekomst’, tevens een van de grootste projecten
binnen het Onderzoeksplatform Kwaliteit van Leven van
De Haagse Hogeschool. De Gymzaal van de Toekomst
betreft niet alleen de realisatie van een gymzaal met
‘state of the art’ onderzoeksfaciliteiten op de Sportcampus
Zuiderpark, maar het is ook een innovatieve leeromgeving
die de verbinding vormt tussen kennis, onderwijs en de
praktijk (KOP). Binnen deze omgeving werken studenten
samen met docent-onderzoekers, lectoren, eindgebruikers
en professionals aan innovaties op het gebied van sport,
bewegen en lichamelijke opvoeding. Inmiddels zijn er 8
docent-onderzoekers en meer dan 250 studenten van De
Haagse Hogeschool verbonden aan de Gymzaal van de
Toekomst. Ook wordt intensief samengewerkt met basiss-
cholen uit de regio Den Haag, de gemeente Den Haag,
andere kennispartners als de Vrije Universiteit Amsterdam,
TU Delft, TNO en diverse bedrijven.
GYMZAAL VAN DE TOEKOMST: SAMEN
LEREN IN EEN INNOVATIEOMGEVING
■
Begin 2014 is vanuit het lectoraat Gezonde Leefstijl in een
Stimulerende Omgeving gestart met het project ‘Gymzaal
van de Toekomst’, tevens een van de grootste projecten
binnen het Onderzoeksplatform Kwaliteit van Leven van De Haagse
Hogeschool. De Gymzaal van de Toekomst betreft niet alleen de
realisatie van een gymzaal met ‘state of the art’ onderzoeksfaciliteiten
op de Sportcampus Zuiderpark, maar het is ook een innovatieve
leeromgeving die de verbinding vormt tussen kennis, onderwijs en de
praktijk (KOP).
Binnen deze omgeving werken studenten samen met docent-onderzoekers, lectoren, eindge-
bruikers en professionals aan innovaties op het gebied van sport, bewegen en lichamelijke op-
voeding. Inmiddels zijn er 8 docent-onderzoekers en meer dan 250 studenten van De Haagse
Hogeschool verbonden aan de Gymzaal van de Toekomst. Ook wordt intensief samengewerkt
met basisscholen uit de regio Den Haag, de gemeente Den Haag, andere kennispartners als
de Vrije Universiteit Amsterdam, TU Delft, TNO en diverse bedrijven.
In dit artikel wordt ingegaan op de missie van de Gymzaal van de Toekomst, de uitgangspun-
ten, de werkwijze, de inbedding van onderzoek in het onderwijs en de eerste resultaten als
een voorbeeld van een betekenisvolle innovatieomgeving voor studenten en docenten van De
Haagse Hogeschool.
Missie Gymzaal van de Toekomst
Eén van de aanleidingen voor de Gymzaal van de Toekomst is de bouw van de Sportcampus
Zuiderpark waar begin 2017 de HALO en Sportmanagement van De Haagse Hogeschool naar-
toe verhuizen. Het slaan van de eerste paal van dit complex is dit voorjaar feestelijk gevierd.
De Haagse wethouder Baldewsingh (Sociale zaken, Werkgelegenheid, Wijkaanpak en Sport)
noemde de toekomstige sportcampus tot het “huis van de sport”. Een huis waarin de praktijk
van Lichamelijke Opvoeding (LO), Sport en Bewegen verbonden wordt met onderwijs, prak-
tijkgericht onderzoek en de omliggende wijken. Om deze ambitie te verwezenlijken is in 2014
een start gemaakt met het project de Gymzaal van de Toekomst.
Hoewel de fysieke onderzoeksruimte van de toekomstige Sportcampus nog niet beschik-
baar is, is binnen het project Gymzaal van de Toekomst reeds een aantal onderzoeken
gestart. De verbindende missie van deze onderzoeken is het bevorderen van een leven lang
bewegen van jong tot oud. Aan deze missie wordt gewerkt door innovatieve, (kosten)effec-
Auteurs
Joris Hoeboer
Sanne de Vries
Correspondentieadres
J.J.A.A.Hoeboer@hhs.nl
Lectoraat
Gezonde Leefstijl in een
Stimulerende Omgeving
Lectoren
Sanne de Vries
Tinus Jongert
30 31
tieve toepassingen te ontwikkelen, evalueren en implementeren op het niveau van architec-
tuur, producten en processen. Het gaat daarbij om diverse toepassingen voor de gymzaal,
maar ook om andere indoor sport- en beweegfaciliteiten en sport- en beweeginterventies
in de openbare ruimte (schoolpleinen, parken, stoepen, paden etc.). De toepassingen vallen
binnen de volgende drie onderzoekslijnen:
•	 Architectuur (fysieke kenmerken en omgeving).
•	 Producten (toestellen, hulpmiddelen, ICT toepassingen).
•	 Processen (didaktiek, methodiek en organisatie).
Architectuur
Deze onderzoekslijn richt zich op het creëren van een fysieke omgeving waarin mensen
gestimuleerd, uitgedaagd of verleid worden voldoende en zo gevarieerd mogelijk te bewe-
gen. Zo is door HALO-studenten gekeken naar verschillen in beweeggedrag van kinderen
op groene, grijze en gekleurde schoolpleinen, zijn door Bewegingstechnologie-studenten
diverse ideeën geopperd voor een beweegvriendelijke omgeving rondom de Sportcampus
Zuiderpark en wordt het effect van verkeersmaatregelen ter bevordering van lopen en fiet-
sen naar school geëvalueerd door een landelijk consortium van kennis- en praktijkinstel-
lingen. Ook is met subsidie van de Gemeente Den Haag het gebruik van openbare plekken
met outdoor fitness toestellen geëvalueerd (Van Herpen et al., 2015). Hier hebben studen-
ten van Sportmanagement, Bewegingstechnologie en Communication  Multimedia Design
(CMD) aan meegewerkt.
Producten
De tweede onderzoekslijn is gericht op innovatieve (technologische) toepassingen op het
gebied van toestellen, materialen, hulpmiddelen en ICT. Zo hebben een HALO student en
een student Bewegingstechnologie een multifunctionele bok ontworpen en is door studenten
CMD in samenwerking met de HALO onderzoek gedaan naar interactieve videoprojecties bin-
nen het bewegingsonderwijs.
Processen
De derde onderzoekslijn richt zich op het verbeteren en evalueren van processen, (les)metho-
dieken en organisatievormen waarmee bovenstaande inrichtingsaspecten en technologische
toepassingen bij kunnen dragen aan een actieve leefstijl. Voorbeelden hiervan zijn een cursus
voor trainer-coaches ter verbetering van het sportklimaat, teamafspraken binnen basketbal
ter verhoging van de spelbeleving en een praktisch toepasbaar meetinstrument om de moto-
rische vaardigheden van kinderen te kunnen monitoren zoals ontwikkeld op de HALO.
Uitgangspunten en werkwijze Gymzaal van de Toekomst
“Het is beter om aan de Gymzaal van de Toekomst deel te nemen dan aan iets irrelevants waar-
mee je je er gemakkelijk van af maakt tijdens je studie. Binnen het onderzoek van de Gymzaal
van de Toekomst was ruimte om je eigen deel van dat maatschappelijke belang te benoemen.”
(Arjan Stam, Student HALO)
De Gymzaal van de Toekomst is een innovatieomgeving, waarin interventies gericht op een
actieve leefstijl ontwikkeld, onderzocht en gevalideerd worden. Deze interventies dragen ge-
zamenlijk bij aan vitale(re) burgers, aan een hogere kwaliteit van leven, aan duurzaam ver-
beterde sociale cohesie tussen en maatschappelijke participatie van burgers van jong tot oud.
Daarnaast streven we ernaar dat de beroepspraktijk, lokale organisaties en functionarissen
intensief worden betrokken in de verschillende deelprojecten, zoals scholen, beleidsmede-
werkers, buurt- en wijkcentra, bedrijfsleven, etc. en niet te vergeten de eindgebruikers zelf.
Daarbij moet sprake zijn van samenwerking tussen beroepspraktijk, lectoren en hun kennis-
kring/ docent-onderzoekers, andere docenten en studenten van De Haagse Hogeschool op
microniveau en op meso- en macroniveau.
Om dit te verwezenlijken is een aantal uitgangspunten opgesteld. Deze uitgangspunten die-
nen steeds als maatstaf voor de deelprojecten die binnen de Gymzaal van de Toekomst wor-
den uitgevoerd. De uitgangspunten zijn:
•	 Praktijkgerichte, explorerende onderzoeksbenadering;
•	 Vraaggestuurd vanuit de beroepspraktijk;
•	 Inbedding van onderzoek in het onderwijs.
Deze uitgangspunten worden achtereenvolgend nader toegelicht.
Praktijkgerichte, explorerende onderzoeksbenadering
“Ik ben zelf een fanatiek basketballer, dus ik hou van sport en toen we de kans kregen om na te
denken over hoe de gymzaal van de toekomst er zou kunnen uitzien, was ik direct enthousiast.
Met een groepje van zes studenten hebben we de zogeheten Rollbot en MyGate bedacht.”
(Kareem Elkadyk, Student Industrial Design Engineering)
Binnen de Gymzaal van de Toekomst is er één alles overstijgend vertrekpunt: “praktijkgericht
onderzoek”. Praktijkgericht onderzoek heeft de afgelopen jaren binnen het HBO een steeds
duidelijkere plaats gekregen. In een visiedocument van de Vereniging van Hogescholen defini-
ëren Andriessen et al. (2014) praktijkgericht onderzoek als volgt: Onderzoek is het beantwoor-
den van vragen die leiden tot relevante kennis (Andriessen et al., 2014, p. 30). Dit vertrekpunt
geeft sturing aan de plaats van onderzoek binnen het hbo. De vraag is welke kennis en vaar-
digheden toekomstige professionals nodig hebben in de praktijk.
32 33
Om praktijkgericht onderzoek uit te voeren is onderzoekend vermogen nodig. Onderzoekend
vermogen bestaat uit drie componenten (Andriessen, 2014):
1.	 Onderzoekende houding;
2.	 Kennis uit onderzoek van anderen toepassen;
3.	 Zelf onderzoek doen.
In onderstaand kader wordt het begrip onderzoekend vermogen nader toegelicht.
Onderzoekend vermogen
1. Onderzoekende houding
In de eerste plaats betekent onderzoekend vermogen het beschikken over een onderzoe-
kende houding. Voor de invulling van dit begrip kunnen we gebruik maken van het werk
van Van der Rijst en Van Driel (2009). Hij onderscheidt zes aspecten aan een onderzoe-
kende houding:
•	 kritisch zijn;
•	 willen begrijpen;
•	 willen bereiken;
•	 willen delen;
•	 willen vernieuwen;
•	 en willen weten.
2. Kennis uit onderzoek van anderen toepassen
De tweede component is het beschikken over het vermogen om bij het maken van beroeps-
producten gebruik te maken van de kennis van anderen. Dat kunnen resultaten zijn van
ander onderzoek of de praktijkkennis van professionals in de beroepspraktijk.
3. Zelf onderzoek doen
De derde component is het beschikken over het vermogen om zelf de onderzoekscyclus te
doorlopen, die loopt van het formuleren van een vraag via het verzamelen van data tot het
geven van een antwoord. De data die verzameld moeten worden, mogen daarbij ook uit
secundaire bronnen of uit de literatuur komen. Het gaat erom dat de student het principe
van de rode draad die in de onderzoekscyclus zit, begrijpt en kan hanteren.
De Gymzaal van de Toekomst is een omgeving waarbinnen studenten, docent-onderzoekers,
lectoren en het werkveld samen praktijkgericht onderzoek doen om relevante kennis voor de
beroepspraktijk te ontwikkelen. Het ontwikkelen van onderzoekend vermogen bij studenten
en docenten speelt hierbij een essentiële rol. Om dit onderzoekende vermogen bij studenten
en docenten te ontwikkelen is binnen de Gymzaal van de Toekomst gekozen om de onder-
zoeksprojecten explorerend te benaderen. Het doel hiervan is om het onderzoekend vermo-
gen van de studenten en docenten te stimuleren en zo maximaal mogelijk te ontwikkelen.
Explorerend onderzoek heeft een aantal kenmerken die zeer goed aansluiten bij de context
van het hbo en het ontwikkelen van het onderzoekend vermogen.
Een eerste kenmerk van explorerend onderzoek is dat er gestart wordt vanuit de praktijk.
Vervolgens vraagt men zich af welke concepten het praktijkfenomeen kunnen ondersteunen
(Brohm  Jansen, 2010). Het starten vanuit de praktijk creëert een onderzoekende houding bij
studenten, docenten en de beroepspraktijk omdat ze vanuit hun passie nieuwsgierig worden
gemaakt.
Een tweede kenmerk is dat binnen explorerend onderzoek zes fasen onderscheiden worden
die niet lineair doorlopen hoeven te worden. Het proces van een explorerend onderzoek wordt
weergegeven in afbeelding 2. De minder lineaire benadering van onderzoek maakt het moge-
lijk om flexibel te zijn in de kansen die zich tijdens het onderzoeksproces voordoen. Explore-
rend onderzoek sluit vaak ook goed aan bij de beroepspraktijk omdat de praktijk zich veelal
niet laat vangen in een lineair proces.
Afbeelding 2: Fasen in explorerend onderzoek (Brohm  Jansen, 2010)
Een derde kenmerk van explorerend onderzoek is dat de focus tijdens het onderzoek nog kan
verspringen. Vanuit het onderwijs wordt studenten vaak gevraagd: Wat ben je aan het onder-
zoeken en waarom? De antwoorden op deze vragen hoeven echter niet helder te zijn vanaf
de start van het onderzoek. In onderzoek kunnen studenten samen met de beroepspraktijk
toegroeien naar de juiste focus. Het doel is om nieuwsgierig te blijven naar hetgeen je aan
het onderzoeken bent. Vaak wordt aan het eind van het onderzoek de focus pas echt helder
(Brohm  Jansen, 2010).
Vraaggestuurd vanuit de beroepspraktijk
“Je staat ontzettend sterk door met een grote groep studenten in en voor de beroepspraktijk
onderzoek te doen. We hadden bijvoorbeeld beschikking over een grote database. Als je zoiets
in je eentje moet opzetten, is het veel te veel werk om in de beschikbare tijd te doen. Tevens
sta je door het werken in een grote groep sterker tegenover de ‘klanten’, in dit geval de scholen
waar we gingen meten.”
(Arjan Stam, student HALO)
De deelprojecten binnen de Gymzaal van de Toekomst zijn vraaggestuurd vanuit de beroeps-
praktijk. Voorbeelden van vragen uit de praktijk zijn: Hoe kunnen we het bewegingsonderwijs
efficiënter, effectiever en motiverender maken? Hoe kunnen we wijkbewoners van jong tot
34 35
oud in beweging krijgen en houden? In hoeverre en door wie worden outdoor fitness locaties
gebruikt? Hoe kunnen we kinderen beter leren bewegen? Hoe kunnen we de motorische ont-
wikkeling van kinderen op een eenvoudige wijze monitoren in de gymles? Welke innovatieve
sport- en spelmaterialen en welke toestellen en technologische toepassingen zijn hier voor
nodig? Welke omgeving en methodieken dragen bij aan een leven lang bewegen op school en
in de wijk? Hoe kunnen we de beleving van het spelonderwijs verhogen, ook voor de minder
vaardige leerling? Hoe kunnen we het beweegklimaat, de interactie tussen docent-leerlingen,
trainer-sporter verbeteren? Hoe kunnen we de wensen en behoeften van kinderen meenemen
in sport- en beweeginnovaties? Hoe kunnen we technologie op een waardevolle manier inzet-
ten in het bewegingsonderwijs?
Deze vragen leiden tot onderzoeken die gericht zijn op de beroepspraktijk. We werken o.a.
samen met GGD Haaglanden, Stichting Haagse Scholen, de gemeente Den Haag en de Ko-
ninklijke Vereniging voor Leraren Lichamelijke Opvoeding (KVLO). Vanuit deze organisaties
zijn meer dan 100 professionals direct betrokken bij verschillende fases van het onderzoeks-
project. Vanaf de behoefte inventarisatie tot de implementatiefase.
Inbedding van onderzoek in het onderwijs
“De Gymzaal van de Toekomst biedt een hoop mogelijkheden voor een ICT-er om zichzelf te
profileren als ontwerper. Co-ontwerpen met je doelgroep levert veel inspiratie, creativiteit en
mensenkennis op. Misschien omdat je zo praktijkgericht bezig bent. Je doet niet alleen onder-
zoek naar wat er al bestaat, je maakt echt een onderzoek naar wat er nog kan komen en hoe
jij die ervaring zo goed mogelijk kan maken.”
(Romy Coch, Student CMD)
Om praktijkgericht onderzoek betekenisvol te maken voor het curriculum van verschillende op-
leidingen, de studenten en docent-onderzoekers is goede afstemming met en inbedding in het
onderwijscurriculum noodzakelijk. Om de inbedding van een onderzoeksproject als de Gymzaal
van de Toekomst in het onderwijs te realiseren is een aantal uitgangspunten van belang:
1.	 Praktijkgericht onderzoek vindt plaats binnen de Kennis, Onderwijs, Praktijk-driehoek
(KOP-driehoek);
2.	 Er wordt gedurende het onderzoeksproject een innovatiecyclus doorlopen van behoefte-
peiling tot implementatie;
3.	 Er is sprake van interdisciplinaire samenwerking;
4.	 De projectopzet is leer- en resultaat gericht.
KOP-driehoek
“Het leukste van dit alles: dat er met de data die wij hebben verzameld nog van alles gaat
gebeuren en wij daar ons steentje aan hebben bijgedragen. Wij hebben bijgedragen aan een
nieuw meetinstrument waar wij onderzoek naar hebben gedaan en dat gebruikt gaat worden
door docenten lichamelijke opvoeding in het werkveld.”
(Jeroen de Groot, student HALO)
Bij alle deelprojecten van de Gymzaal van de Toekomst zijn, naast professionals uit de be-
roepspraktijk, ook studenten betrokken (van eerstejaars tot afstudeerders). Hierdoor ontstaat
de mogelijkheid om binnen de KOP-driehoek te werken (afbeelding 3). De studenten – de
professionals van de toekomst - komen van verschillende opleidingen zoals: HALO, Sport-
management, Bewegingstechnologie, Industrial Design Engineering, Werktuigbouwkunde en
Communication  Multimedia Design. Kennispartners zijn o.a.: TU Delft, TNO, VU Amsterdam
en Fontys Hogeschool. Daarnaast wordt op tal van manieren ingezet op een relatie met de
beroepspraktijk in de breedste zin van het woord. We werken ook met ondernemers, zoals
ASM BV. Op deze wijze borgen we de KOP-driehoek en geven we duidelijk invulling aan de
netwerkhogeschool die we willen zijn.
Kennis
Praktijk Onderwijs
Verbinden

Ontwikkelen
Afbeelding 3: Gouden KOP-driehoek (Ouwerkerk et al., 2012)
Innovatiecyclus
Om succesvolle, vraaggestuurde, praktijkgerichte onderzoeken uit te voeren die ook daadwer-
kelijk tot innovatie in de beroepspraktijk leiden, wordt tijdens de verschillende deelprojecten
van de Gymzaal van de Toekomst een innovatiecyclus doorlopen (afbeelding 4) (Ihl, Piller 
Wagner, 2012).
36 37
Oplossingen
implementatie
4
Behoefte
inventarisatie
1
3
Oplossingen
ontwikkelen
2
Ideeën
ontwikkelen
Afbeelding 4: Innovatiecyclus (vrije vertaling, Ihl, Wagner  Piller, 2012)
In de eerste fase staat de behoefte inventarisatie centraal. Middels bijeenkomsten, workshops,
presentaties en stagebezoeken inventariseren de lector en docent- onderzoekers behoeften
in de praktijk die kunnen leiden tot waardevolle onderzoeksprojecten binnen de Gymzaal
van de Toekomst. Vervolgens wordt de vraag gematcht met het aanbod en de leerdoelen van
studenten. Het projectteam bekijkt welke expertise nodig is om het vraagstuk op te pakken
en gaat in overleg met opleidingsmanagers en docenten van verschillende opleidingen om
te bespreken welke studentenpopulaties binnen welke vakken of afstudeerlijnen hier een
bijdrage aan willen en kunnen leveren. Daarna wordt het vraagstuk opgeknipt of aangepast
aan de onderwijsdoelen en via presentaties, stagemarkten, blackboard, gastcolleges etc. on-
der de aandacht gebracht van studenten. Na de werving en selectie van de studenten volgt
de tweede fase en worden het werkveld, eindgebruikers, studenten en docent-onderzoekers
aan elkaar gekoppeld om de probleem- en vraagstelling nader te verkennen, gezamenlijk
ideeën te ontwikkelen en verdere focus aan te brengen. Dit gebeurt in creatieve sessies waar
alle partijen bij betrokken zijn. Uit deze sessies komen concrete ideeën die de focus van het
onderzoek of deelonderzoek duidelijker maken.
In de derde fase ontstaat voor de studenten de focus van hun onderzoek en de dataverzame-
ling die daarbij een rol gaat spelen. De studenten kunnen ook deelvragen van een grotere
onderzoeksdesign op zich nemen. Dit ligt onder meer aan de grootte van het onderzoek, het
studiejaar en de interesse van de studenten. De dataverzameling vindt plaats in de praktijk.
Om deze dataverzameling zo goed mogelijk te laten verlopen wordt hier zo nodig vooraf in
een aantal trainingen aandacht aan besteed. Naast deze trainingen starten de studenten in
deze fase met de verslaglegging. In meerdere sessies wordt onder leiding van de docent-
onderzoeker 360° feedback gegeven.
In de vierde fase leveren de studenten het eindresultaat van hun onderzoek op. Dit kan vari-
ëren van een prototype applicatie of toestel tot een wetenschappelijke rapportage. De resul-
taten worden gedeeld in een afstudeersymposium waarin de studenten, mits hun onderzoek
is goedgekeurd, hun resultaten presenteren aan ouders, medestudenten, docenten en het
werkveld. Het afstudeersymposium ‘Gymzaal van de Toekomst’ is inmiddels twee keer geor-
ganiseerd waarbij ruim 60 studenten hun onderzoeksresultaten hebben getoond.
Naast het afstudeersymposium is ook een werkveld symposium ontstaan. Docent-onderzoe-
kers presenteren bij dit symposium hun resultaten aan het werkveld.
“Nadat wij allemaal onze scriptie hadden ingeleverd en deze nagekeken was, hebben wij met
de klas deelgenomen aan een afstudeersymposium, een mooie afsluitende ervaring waarin je
het afstudeeronderzoek presenteert en verdedigt.”
(Ilse Knijnenburg, student HALO)
Interdisciplinaire samenwerking
“Wat erg leuk was om te zien dat iedereen zijn eigen weg erin kon vinden wat hij of zij interes-
sant vindt. De ene koos voor het onderwerp BMI in relatie tot de motorische vaardigheid en
de andere koos ervoor om te kijken of een bepaalde sport nog invloed had op je motorische
vaardigheid.”
(Ilse Knijnenburg, student HALO).
Gezien de missie van de Gymzaal van de Toekomst en de focus vanuit het Onderzoeksplat-
form Kwaliteit van Leven op de verbinding tussen mens, technologie en omgeving, worden
alle deelprojecten binnen de Gymzaal van de Toekomst interdisciplinair ingericht. Afhanke-
lijk van het vraagstuk werken we met (toekomstige) professionals met kennis van bewegen
(HALO, SPM), gezondheid, onderwijs (PABO), omgeving (bouwkunde) en technologie (CMD,
BT, IDE, mechatronica, werktuigbouwkunde). Door interdisciplinaire teams in te richten ont-
staat de mogelijk om over de grenzen van het vakgebied oplossingen te bedenken voor vragen
uit de praktijk. Alle deelprojecten binnen de Gymzaal van de Toekomst worden dan ook bij
voorkeur uitgevoerd in teamverband (minimaal 2 docent-onderzoekers onder begeleiding van
een lector en meerdere studenten). Dit levert een inspirerende omgeving op waarin interdis-
ciplinaire kennisuitwisseling plaatsvindt. Onze ervaring is dat het werken in teamverband de
voortgang en diepgang van het project ten goede komen. In de dagelijkse onderwijspraktijk
is dit echter een grote uitdaging gebleken en wordt er door studenten op dit moment vooral
parallel of serieel aan een onderzoeksvraag of ontwerpvraagstuk gewerkt.
38 39
Leer- en resultaatgerichte projectopzet
“Toen wij in de klas te horen kregen over het onderzoek, raakte vrijwel iedereen geïnteresseerd,
ook ik. Dit kwam vooral omdat het onderzoek en de resultaten die er uit voort komen, heel erg
bruikbaar en relevant zijn voor ons als gymdocent.”
(Dylan Naaktgeboren, student HALO)
Binnen de Gymzaal van de Toekomst wordt zowel ingezet op het leren als op het resultaat.
Elk deelproject start met een projectvoorstel waarin de doelen op korte en lange termijn,
aanpak en beoogde resultaten op het gebied van kennis, onderwijs en praktijk worden vastge-
legd. Er vinden voortgangsgesprekken plaats tussen de betrokken docent-onderzoekers en de
lector. Ongeveer 4x per jaar komt het hele team dat werkt aan de Gymzaal van de Toekomst
bijeen om de resultaten met elkaar te delen en naar de toekomst te kijken. Ook binnen de
opleidingen wordt de leeropbrengst en de werkwijze geëvalueerd. Dit geldt eveneens voor
onze partners uit de praktijk.
Stand van zaken: investering, opbrengst en toekomst
Sinds 2014 zijn onder leiding van lector Sanne de Vries, Gezonde Leefstijl in een Stimulerende
Omgeving, acht docent-onderzoekers en meer dan 250 studenten (van eerstejaars tot afstu-
deerders) van verschillende faculteiten en opleidingen van De Haagse Hogeschool en 100
professionals uit ons netwerk verbonden aan de Gymzaal van de Toekomst.
Met dit interdisciplinaire team is vanaf 2014 onder andere gewerkt aan de volgende deelpro-
jecten:
•	 een leuke, snelle en goedkope motorische test voor in de gymzaal (i.s.m. VU, ASM BV,
Stichting Haagse Scholen en GGD Haaglanden);
•	 teamafspraken voor motiverender spelonderwijs;
•	 diverse concepten voor nieuwe sporttoestellen, waaronder een bok 2.0, een interactief
paaltje (smartgate) en een interactieve muur (set-up);
•	 een concept voor een nieuwe shuttle run test, waarin principes van gaming zijn verwerkt;
•	 diverse concepten voor videoprojectie in de gymzaal;
•	 social exergames;
•	 concept programma ter verbetering van het pedagogische sport- en beweegklimaat op
scholen.
Investering
Het creëren van een innovatieve leeromgeving zoals binnen de Gymzaal van de Toekomst was
niet mogelijk geweest zonder facilitering vanuit het onderzoeksplatform Kwaliteit van Leven:
Technologie voor Gezondheid en de medewerking van diverse opleidingen binnen De Haagse
Hogeschool. Op dit moment investeert het platform 1,2 fte in de Gymzaal van de Toekomst.
Vanuit de kenniskringmiddelen en opleidingsmiddelen wordt dit aangevuld tot 1,8 fte.
Ook lector Sanne de Vries besteedt een aanzienlijk deel van haar tijd aan het coördineren
van dit project, het aansturen en begeleiden van de docent-onderzoekers en kenniskringleden
die aan dit project werken, het onderhouden en verbreden van het netwerk en het acquireren
van onderzoeksmiddelen intern en extern. Directe kosten, bijvoorbeeld voor het opmaken van
de nieuwsbrief, het organiseren van een symposium, het ontwikkelen van prototypes en de
aanschaf van meetinstrumenten worden nu veelal door het lectoraat betaald. Maar ook de
opleidingen (HALO, CMD, BT) investeren in de Gymzaal van de Toekomst.
Opbrengst
Het project heeft nu al geleid tot onderwijsvernieuwing. Zo staat onderzoek veel meer op
de kaart binnen het curriculum van de HALO. Ook binnen andere opleidingen, waaronder
BT, CMD en IDE, voeren grote groepen studenten onderzoek uit binnen de Gymzaal van de
Toekomst (afbeelding 5).
Een voorbeeld daarvan is de opdracht die 25 eerstejaars IDE-studenten hebben uitgevoerd
om een visie te ontwikkelen voor de “gym of the future 2030”. Ideeën die tweedejaars BT-
studenten hebben gegenereerd voor multifunctionele sporttoestellen voor de Gymzaal van
de Toekomst worden volgend jaar gebouwd door mechatronica studenten. CMD-studenten
zijn aan de slag gegaan met interactieve datavisualisatie met data verzamelt door HALO-
studenten en zo zijn er talloze verbindingen tussen opleidingen ontstaan.
Op basis van de eerste resultaten van de Gymzaal van de Toekomst zijn ook diverse pre-
sentaties en workshops gegeven aan het werkveld door de docent-onderzoekers en lector.
Ook is een aantal publicaties verschenen in Nederlandse vakbladen dan wel internationale
peer-reviewed tijdschriften. De resultaten zijn onlangs gepresenteerd door de docent-onder-
zoekers aan het werkveld op het Symposium Gymzaal van de Toekomst op 17 juni 2015 (zie
afbeelding 5). Hier waren zo’n 120 contacten uit het werkveld aanwezig. ’s Avonds was er
een programma voor studenten en ouders waar ca. 20 studenten van meerdere opleidingen
de resultaten van hun onderzoek binnen de Gymzaal van de Toekomst hebben gepresenteerd
aan ongeveer 100 aanwezigen.
Afbeelding 5:
Onderzoeksteam
Gymzaal van de
Toekomst
(van links naar rechts):
Anne Luderus, Danica
Mast, Joris Hoeboer,
Judith Visser, Frank
Jacobs, Sanne de Vries,
Ivo van der Spek, Michiel
Krijger-Hombergen
40 41
De totale hoeveelheid docenten, studenten en professionals in de beroepspraktijk die ver-
bonden zijn aan deelprojecten binnen de Gymzaal van de Toekomst is gedurende de looptijd
van het project flink toegenomen. In het eerste schooljaar (2013-2014) waren 8 docenten, 70
studenten en 20 professionals actief betrokken bij de verschillende deelprojecten. Komend
schooljaar zullen de aantallen verder toenemen. In het huidige schooljaar komt de teller uit
op acht docenten, 250 studenten en 120 professionals (zie afbeelding 6).
400%
380%
360%
340%
320%
300%
280%
260%
240%
220%
200%
180%
160%
140%
120%
100%
80%
60%
40%
20%
0%
beroepspraktijk
studenten
docenten
2013 - 2014 2014 - 2015 2015 - 2016
Afbeelding 6: Betrokkenen de Gymzaal van de Toekomst
Een van de studenten heeft de Gymzaal van de Toekomst Onderzoeksprijs gewonnen voor
zijn maatschappelijk relevante, praktijkgerichte onderzoek naar sekseverschillen in motorisch
leren. In zijn scriptie kwam de kritische, onderzoekende houding die we graag zien, goed naar
voren. Met de Onderzoeksprijs is de student een jaar lang lid van de KVLO, inclusief abon-
nement op het vakblad Lichamelijke Opvoeding.
Het werkveld wordt verder op de hoogte gehouden van alle ontwikkelingen door een nieuws-
brief die we twee keer per jaar versturen.
Last but not least heeft Joris Hoeboer met zijn onderzoeksproject gericht op motorisch leren in
april 2015 de Pim Breebaart Research Award gewonnen, een prijs voor inspirerend onderzoek
op De Haagse Hogeschool.
Slotwoord en toekomstperspectief
Wij zijn overtuigd van de waarde van een innovatieve leeromgeving voor studenten, zoals
deze is gecreëerd binnen de Gymzaal van de Toekomst, maar ook binnen een fieldlab als het
WOW Leefstijlcentrum. Wij denken daarnaast dat de Gymzaal van de Toekomst, als proeftuin
binnen de Medical Delta, een direct en tastbaar resultaat is voor de herkenbaarheid van onze
hogeschool in de regio.
In de toekomst hopen wij nog meer (maatschappelijke, economische, wetenschappelijke) im-
pact te genereren binnen en buiten De Haagse Hogeschool en in de Medical Delta. Hiervoor
zouden we het team graag uitbreiden met een docent-onderzoeker met een achtergrond in
commerciële economie of business management om onze samenwerking met het bedrijfsle-
ven verder vorm te geven. Ook kennis over IP en patenten is gewenst.
Verder kijken we uit naar de realisatie van de Sportcampus Zuiderpark. Vanaf 2016 biedt de
nieuwe Sportcampus Zuiderpark een nog uniekere kans om met haar onderwijs- en onder-
zoeksfaciliteiten midden in de praktijk innovaties te realiseren op het gebied van sport en
bewegen. Sportcampus Zuiderpark heeft de ambitie om uit te groeien tot een toonaangevend
nationaal kenniscentrum op het gebied van sport en bewegen waar onderwijs en onderzoek
worden gecombineerd.
Kortom: graag brengen we de komende jaren samen met nieuwe partners ons praktijkgerichte
en vraaggestuurde hbo-onderzoek nog meer in beweging.
Meer informatie over de Gymzaal van de Toekomst en het lectoraat is te vinden op de website
www.dehaagsehogeschool.nl/lectoraat-glso. ■
42 43
Referenties
Andriessen, D.,  van Praktijkgericht Onderzoek, L. M. (2014). Praktisch relevant én metho-
disch grondig? Dimensies.
Brohm, R. (2010). Kwalitatief onderzoeken. Eburon Uitgeverij BV.
Herpen, N.A. van, Hordijk, D., Vries, S.I. de (2015). Outdoor fitness in Den Haag. Een onder-
zoek naar het gebruik en de succesfactoren van zeven Haagse fitplaatsen.
Lectoraat
Gezonde Leefstijl in een Stimulerende Omgeving. Den Haag: De Haagse Hoge-
school.
Ihl, C., Piller, F. T.,  Wagner, P. (2012). Organizing for open innovation: Aligning internal
structure with external knowledge search. Available at SSRN 2164766.
Van der Rijst, R. M.,  van Driel, J. H. (2009) Aspecten van Wetenschappelijk Onderzoekende
Houdingen in Universitair Onderwijs
Abstract
In early 2014, the Healthy Lifestyle in a Supporting
Environment research group launched the project
‘Gymnasium of the Future’, one of the largest projects
being carried out within the Quality of Life research
platform at The Hague University of Applied Sciences. The
Gymnasium of the Future entails not only the development
of a gymnasium with state-of-the-art research facilities at
the Zuiderpark Sports Campus, but is also an innovative
learning environment that creates a link between knowledge,
education and practice. Within this environment, students
work together with lecturer-researchers, lectors, end users
and professionals on innovations in sports, movement and
physical education. Eight lecturer-researchers and more
than 250 students of The Hague University of Applied
Sciences are already involved in the Gymnasium of the
Future. Intensive collaboration is also taking place with
primary schools in The Hague region, the Municipality of
The Hague, other knowledge partners like the VU University
Amsterdam, Delft University of Technology, Netherlands
Organisation for Applied Scientific Research (TNO) and
various companies.
This article examines the mission of the Gymnasium of the
Future, the points of departure, approach, embedding of the
research in the education and initial results as an example
of a meaningful innovation environment for students and
lecturers of The Hague University of Applied Sciences.
44 45
DE PICTOPLANNER
EN ZELFREGIE NA
NIET-AANGEBOREN
HERSENLETSEL
KWALITEIT VAN LEVEN
46 47
Samenvatting
In Nederland valt er een jaarlijkse toename te constateren
van mensen met NAH (Niet Aangeboren Hersenletsel). Door
vergrijzing en ontgroening moet er bezuinigd worden in zorg
en welzijn door de Nederlandse overheid. Burgers worden
geacht meer maatschappelijk te participeren in de toekomst,
een ontwikkeling die haaks staat op de hulpvragen en be-
hoeften van veel mensen met NAH. Het gebruik van hulp-
middelen zou mogelijk een bijdrage kunnen leveren aan een
toename van zelfregie, zelfredzaamheid en een vergroting
van participatie voor mensen met NAH. De app Pictoplan-
ner is een hulpmiddel en daarom op bruikbaarheid in een
landelijke pilot uitgetest in Nederland. De centrale onder-
zoeksvraag is: bevordert de Pictoplanner zelfregie bij mensen
met NAH?
Uit dit explorerend onderzoek is gebleken dat is de Picto-
planner bruikbaar is voor mensen met een beperkte zelfred-
zaamheid en zelfregie door de gevolgen van NAH. Er valt
een gedeeltelijke toename in zelfredzaamheid en zelfregie
te constateren. Het gebruik van de Pictoplanner levert een
bijdrage in het verbeteren van de balans tussen belasting en
belastbaarheid. De Pictoplanner ondersteunt bij alledaagse
doelen de zelfregie en dat bevordert het gevoel van welbe-
vinden, met name in het gemotiveerd zijn meer te onder-
nemen. Hiermee worden participatie en kwaliteit van leven
bevordert. Deelnemers aan het onderzoek zijn niet zelfred-
zamer geworden en meer zelfvertrouwen heeft men ook niet
gekregen. Hulp heeft men nog steeds nodig en mantelzorger
of professional worden anders belast.
DE PICTOPLANNER EN ZELFREGIE NA
NIET-AANGEBOREN HERSENLETSEL
Resultaten explorerend onderzoek 2014
■
In Nederland wordt jaarlijks bij ongeveer 120.000 mensen
een ziekenhuisdiagnose NAH gesteld, naar schatting 500.000
mensen leven met de gevolgen van een NAH (Meerhof, 1997;
Ribbers, 2009). Dit aantal groeit door de vergrijzing en betere medische
zorg. Niet aangeboren hersenletsel is schade aan de hersenen tijdens het
levendoorinterneofexterneoorzaken.Eenexterneoorzaakistraumatisch
zoals een ongeval. Een interne oorzaak is niet traumatisch zoals een
ziekte. NAH veroorzaakt permanente gevolgen voor het leven van de
persoon zoals vermeld in de inleiding (Hoenderdaal, 2007). Mogelijke
gevolgen van NAH zijn beperkingen in bewegen, communicatie, cognitie
(bijv. geheugen, tempo, waarneming), sociaal-emotioneel functioneren
(zoals onzekerheid, eenzaamheid) en gedrag (zoals prikkelbaarheid,
ontremming, depressie) (Ritzen et al. 2008). Vaak is er sprake van een
combinatie van gevolgen met een negatieve impact op zelfredzaamheid,
zelfregie, participatie en de ervaren kwaliteit van leven.
Door vergrijzing en ontgroening bezuinigt de Nederlandse overheid in zorg en welzijn (De
Beer, 2008), een ontwikkeling die haaks staat op de hulpvragen en behoeften van veel men-
sen met NAH. Met de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) zijn verantwoordelijkhe-
den vanaf januari 2015 gedecentraliseerd naar gemeenten (Ministerie VWS, 2014). Doel is
het vergroten van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van kwetsbare burgers
met meer inzet van mantelzorg (Ministerie VWS, 2013).
Hulpmiddelen kunnen bijdragen aan die participatie met (gedeeltelijk) behoud van zelfregie.
Daarom is er binnen vijf revalidatiecentra in Nederland een pilot uitgevoerd. Onderzocht is of
de app Pictoplanner zelfregie voor mensen met NAH bevordert. In dit artikel wordt de pilot
beschreven.
Auteur
Wil IJzereef
Correspondentieadres
w.a.m.ijzereef@hhs.nl
Lectoraat
Revalidatie
Lector
Arend de Kloet
48 49
Begripsafbakening
Zelfredzaamheid, zelfregie, participatie en ervaren kwaliteit van leven
Zelfredzaamheid betekent hier met minimale hulp van de overheid een zo zelfstandig als
mogelijk leven leiden (Boer  Lans, 2011). Zelfregie impliceert dat een cliënt zelf beslissingen
kan nemen over het eigen leven (Baumeister, 1991). Elementen van zelfregie en empower-
ment zijn eigenaarschap, eigen kracht, motivatie en sociale contacten (Movisie, 2012, 2013).
Meer zelfredzaamheid en zelfregie zijn belangrijke voorwaarden voor individuele verantwoor-
delijkheid en participatie in de samenleving.
Participatie wordt gedefinieerd als “iemands betrokkenheid en deelname aan het sociale en
maatschappelijke leven” (ICF, 2001). Volgens Van Campen (2006) wordt de (ervaren) kwa-
liteit van leven door mensen met een beperking sterk bepaald door de eigen subjectieve
beleving en externe waardering van die participatie. Kwaliteit van leven is de resultante van
zelfregie, gezondheid, vitaliteit en participatie.
Belasting, belastbaarheid
Het model belasting-belastbaarheid is door Van Dijk et al (1990) uitgewerkt in een uitgebrei-
de variant, waarbij druk bij meer situaties dan arbeid van toepassing is. In dit artikel worden
met belastende factoren interne factoren bedoeld, zoals fysieke en psychosociale factoren als
gevolg van NAH die belemmerd zijn in het dagelijks functioneren. Externe factoren zijn alle-
daagse doelen van een individu, zoals het verrichten van algemeen dagelijkse levensbehoef-
ten, het huishouden of het onderhouden van sociale contacten. Belastbaarheid impliceert het
verwerkingsvermogen van het individu om regelmogelijkheden op druk zo in te zetten dat er
een groter verwerkingsvermogen bij de cliënt kan plaatsvinden (Boucher et al, 2005) en de
persoon minder belasting ervaart.
Zorgbehoefte
Zorgbehoefte kent twee vormen: de ervaren en objectieve zorgbehoefte, respectievelijk vanuit
de cliënt en vanuit de professional (Bakker et al, 2005). Of de zorgbehoefte leidt tot een zorg-
vraag is mede afhankelijk van de ernst of oplosbaarheid van de zorgvraag of erkenning door
de professional en toegang tot de zorg.
Methode
Dit artikel maakt onderdeel uit van de werkzaamheden van de auteur voor het lectoraat
Revalidatie van De Haagse Hogeschool. Een van de doelstellingen van dit lectoraat is inno-
vatieve projecten te onderzoeken en te starten die gericht zijn op het bevorderen van sociale
en maatschappelijke participatie van mensen met een lichamelijke beperking of chronische
aandoening (De Kloet, 2014). Het digitaal planbord, de app Pictoplanner is zo’n innovatie,
welke recent is ontwikkeld en geïnstalleerd kan worden op een iPad. Doel van de app is het
ondersteunen van het dagritme en het vergroten van het zelfvertrouwen en zelfredzaamheid
van cliënten (Soeteman, 2014). De Pictoplanner is ontwikkeld als een digitaal hulpmiddel
voor mensen met een mentale beperking, als ondersteuning van geheugen en planning. De
vraagstelling in dit verkennend onderzoek is: 1) Is de Pictoplanner bruikbaar voor mensen met
een beperkte zelfredzaamheid en eigen regie door de gevolgen van NAH? 2) Levert gebruik
van de Pictoplanner een bijdrage in het vergroten van zelfredzaamheid en zelfregie? 3) Levert
gebruik van de Pictoplanner een bijdrage in het verbeteren van de balans tussen belasting en
belastbaarheid? 4) Levert gebruik van de Pictoplanner een bijdrage in het verbeteren van
participatie en ervaren kwaliteit van leven van mensen met NAH? 5) Leidt gebruik van de
Pictoplanner tot minder belasting van de mantelzorger of professional? 6) Levert het gebruik
van de Pictoplanner meer zelfvertrouwen op en daarmee een vergroting van zelfredzaamheid
bij dagelijkse doelen van mensen met NAH? 7) Bevordert het gebruik van de Pictoplanner
zelfsturing bij alledaagse doelen van mensen met NAH? 8) Bevordert het gebruik van de Pic-
toplanner de zelfregie bij alledaagse doelen bij mensen met NAH? 9) Bevordert meer zelfregie
het gevoel van welbevinden bij mensen met NAH?
Doel van dit explorerende onderzoek is te bekijken of de Pictoplanner daadwerkelijk een ver-
betering in het dagritme, meer inzicht in belasting, belastbaarheid en zelfregie in gezondheid
en het dagelijks leven van mensen met NAH oplevert.
Dataverzameling
Om de centrale onderzoeksvraag te beantwoorden is er gebruik gemaakt van literatuurstudie
en kwantitatieve dataverzameling middels papieren en online enquêtes en drie bijeenkom-
sten met de respondenten. Literatuur is onderzocht om te komen tot een theoretisch kader
omtrent leven met NAH en zelfregie in de huidige tijd. Vanuit dit theoretisch kader zijn boven-
staande centrale onderzoeksvraag en de volgende hypothesen opgesteld.
Hypothese 1. De Pictoplanner is een toegankelijk hulpmiddel ongeacht de gevolgen van het
hersenletsel, motivatie en ervaring met een iPad of PC.
Hypothese 2. De Pictoplanner ondersteunt de cliënt bij het dagritme met dagelijkse doelen
ten aanzien van geheugenondersteuning, structuur, overzicht en planning, initiatief en activa-
tie, trainingsfunctie, ondersteuning van communicatie en anders gestelde doelen.
Hypothese 3. De Pictoplanner vergroot het inzicht in belasting-belastbaarheid bij dagelijkse
doelen van mensen met NAH.
Hypothese 4. De ondersteuning in het dagritme bevordert de zelfredzaamheid van mensen
met NAH. Hypothese 5. De zelfredzaamheid door de Pictoplanner als hulpmiddel te gebrui-
ken bij dagelijkse doelen vergroot het zelfvertrouwen van mensen met NAH.
Hypothese 6. Het gebruik van de Pictoplanner bevordert eigen regie bij de alledaagse doelen
en activiteiten van mensen met NAH.
Hypothese 7. Meer invloed op zelfregie bevordert het gevoel van welzijn/welbevinden/kwa-
liteit van leven bij mensen met NAH.
Vanuit de hypothesen zijn de deelvragen geformuleerd welke beantwoord zullen worden bij
de resultaten in dit artikel.
50 51
In september en oktober 2013 zijn twintig respondenten en hun begeleiders geselecteerd.
Deze respondenten zijn verbonden aan de revalidatiecentra of de begeleid wooncentra: Rijn-
dam, Laurens, Middin, Sophia en Interaktcontour. Alle respondenten hebben een iPad met
een geïnstalleerde Pictoplanner en WIFI-verbinding ontvangen. Ze zijn bijgeschoold en geïn-
strueerd voor het gebruik van de Pictoplanner en deelname aan het onderzoek. De testperiode
van de Pictoplanner heeft plaatsgevonden van november 2013 t/m februari 2014. In septem-
ber 2013 hebben cliënten een informatie en toestemmingsformulier ontvangen. In november
2013 heeft er een 0-meting plaatsgevonden en in februari 2014 de 1-meting. Cliënten kregen
bij alle metingen een a en b vragenlijst met een begeleidend schrijven en instructies. De be-
geleiders zijn verzocht de a-vragenlijst in te vullen. Cliënten testen en geven feedback op de
functionaliteit van de app.
Begeleiders van cliënten worden ook over hun cliënt bevraagd op aspecten als geheugenon-
dersteuning, structuur overzicht en planning, initiatief en activatie, trainingsfunctie, onder-
steuning van communicatie.
Er zijn drie bijeenkomsten georganiseerd voor de deelnemers aan het begin, in het midden
en het eind van de onderzoeksperiode. Tijdens deze bijeenkomsten werden inhoudelijke en
technische vragen beantwoord of opgelost zodat het onderzoek het gebruik van de Pictoplan-
ner optimaal kon verlopen.
Het betreft een explorerend onderzoek met een eerste kleine groep testers. Later volgt er
mogelijk een uitgebreider onderzoek.
Meetinstrumenten
Werkwijze
Tijdens de voormeting zijn cliënten en hun begeleider over de cliënt bevraagd op socio-
demografische gegevens, ervaringen met de PC en iPad en motivatie om met de Pictoplan-
ner te werken1
. Tijdens de 0-meting is er gewerkt met individuele papieren vragenlijsten
met betrekking tot verwachtingen Pictoplanner bij NAH, begeleiders en cliënten en meerdere
gestandaardiseerde digitale vragenlijsten met betrekking tot overige deelvragen. Tijdens de
1-meting is er gewerkt met individuele papieren vragenlijsten met betrekking tot (wel/niet)
uitgekomen verwachtingen Pictoplanner bij NAH, begeleiders en cliënten en een gestandaar-
diseerde digitale (ingekorte) vragenlijst, met betrekking tot overige deelvragen.
Om de voortgang van het onderzoek en het gebruik van de Pictoplanner waar nodig te opti-
maliseren, zijn er drie bijeenkomsten voor respondenten en hun begeleiders georganiseerd.
Tijdens de start, tussentijds en aan het eind van de onderzoeksperiode zijn er begeleidings-
bijeenkomsten gepland met een informatief en evaluatief karakter. Tijdens de laatste bij-
eenkomst zijn de onderzoeksresultaten gepresenteerd en besproken met de deelnemende
begeleiders en cliënten.
Tijdens de 0-meting zijn cliënt en begeleider over de cliënt bevraagd op de verwachtingen
ten aanzien van de effecten van de Pictoplanner bij verschillende gebruiksdoelen waarvoor
de cliënt de Pictoplanner kan gebruiken (vragenlijst A). Gebruiksdoelen van de Pictoplanner
zijn geheugenondersteuning, structuur, overzicht en planning, initiatief en activatie, trainings-
functie, ondersteuning in communicatie en door deelnemer zelf in te vullen doelen2
. Verder
zijn er online3
vragenlijsten samengesteld met items uit de gevalideerde Canadian Occupa-
tional Performance Measure (Law et al, 1991), Modified Ranking Scale (Wilson et al, 2005),
Cognitive Failure Questionaire (Broadbent et al, 1982), QOLIBRI (Steinbuechel et al, 2005)4
.
Bij alle vragenlijsten is er ook ruimte voor opmerkingen van de respondenten.
Nadat respondenten drie maanden de Pictoplanner hebben gebruikt heeft de 1-meting
plaatsgevonden. Bij de 1-meting is er gekozen voor een aanpassing van de vragenlijsten,
omdat uit de feedback op voor- en 0-meting (opmerkingen en bijeenkomst, contact) is ge-
bleken dat het aantal vragenlijsten voor de respondenten met NAH te belastend is geweest
om in te vullen. Daarom zijn tijdens de 1-meting cliënten en begeleiders over de cliënt
bevraagd middels twee vragenlijsten.
In vragenlijst A zijn cliënten en respondenten bevraagd op het uitkomen van eerder ingevulde
verwachtingen (0-meting) ten aanzien van de effecten van de Pictoplanner. De ingevulde
antwoorden op vragenlijst A van de 0-meting zijn voor de respondenten zichtbaar.
Gestandaardiseerde vragenlijst B bevraagt de respondenten op socio demografische gege-
vens, type NAH en symptomen, motivatie en gebruik iPad, PC en Pictoplanner, effecten, aan-
gevuld met de vragenlijst tevredenheid interventie Pictoplanner. Ook bij deze vragenlijsten
kan men opmerkingen plaatsen. Laatstgenoemde lijst is ontwikkeld door de onderzoeker in
samenwerking met de opdrachtgever5
.
De vragenlijsten zijn naar cliënten (N=18) en hun begeleiders (N=8) gestuurd. Na twee e-
mails en telefonisch contact is er bij de 0-meting door ongeveer de helft van de cliënten (N=8)
en hun begeleiders (N=7) gereageerd op alle vragenlijsten. Er is een afmelding.
Bij de 1-meting zijn 17 cliënten en hun begeleiders benaderd. Negen respondenten hebben
gereageerd na meerdere verzoeken. Verlate reacties hebben als oorzaak de gezondheids-
toestand van de respondenten, het geen contact meer hebben met de begeleider in verband
met het niet meer in therapie zijn, het niet functioneren van WIFI of iPad. Nadat problemen
zijn opgelost is er alsnog gereageerd. Er zijn drie afmeldingen, omdat cliënten niet meer
deel willen nemen in verband met de ervaren belasting van het onderzoek of hun onbe-
reikbaarheid na het beëindigen van de therapie. De respons van cliënten was 53 % en van
begeleiders 80%.
Analyse van de kwantitatieve gestandaardiseerde vragenlijsten (B) bij de 0- en 1-meting heeft
plaatsgevonden met behulp van het programma Questback.
52 53
Vragenlijst A: Verwachtingen gebruiksdoelen Pictoplanner en NAH, voor-, 0-meting en
1-meting
Deze vragenlijst is ingevuld op __________ (datum).
Let op, alle gegevens worden anoniem verwerkt. Het is niet nodig om achternamen te noe-
men, een voornaam of initialen volstaat (wel graag steeds hetzelfde gebruiken).
A	 Vragen aan de cliënt
1	 Naam of initialen:
2	Geboortejaar:
3	 Belangrijkste doelen uit het huidige ondersteuningsplan:
4	 Is de cliënt gemotiveerd voor het werken met de Pictoplanner?
	 0 Nee
	 0 Enigszins
	 0 Ja
5	 Heeft de cliënt eerder met een iPad gewerkt?
	 0 Nooit
	 0 Een enkele keer
	 0 Regelmatig
B	 Vragen aan de begeleider
1	 Naam of initialen:
2	Geboortejaar:
3	Functie:
4	Opleiding:
5	 Heb je eerder met een iPad gewerkt?
	 0 Nooit
	 0 Een enkele keer
	 0 Regelmatig
6	 Hoe handig voel je je met apparaten en computers?
	 0 Onhandig
	 0 Redelijk handig
	 0 Zeer handig
7	 Heb je er zelf voor gekozen aan het project mee te doen?
	 0 Ja
	 0 Nee
Vragenlijst A: verwachtingen Pictoplanner begeleider
In hoeverre verwacht je als begeleider dat de Pictoplanner de cliënt gaat helpen bij verschil-
lende doelen waarvoor je de Pictoplanner kunt gebruiken? Geef elk doel een waardering door
een kruisje te zetten bij één van de antwoordmogelijkheden.
1
niet
2
beetje
3
redelijk
4
veel
A Geheugenondersteuning (minder vergeten)
B Structuur, overzicht en planning
(meer overzicht hebben)
C Initiatief en activatie (makkelijker zelf iets
ondernemen)
D Trainingsfunctie
(handelingen zelfstandig leren uitvoeren)
E Ondersteuning van communicatie
(bijvoorbeeld bij afasie)
F …. (vul zelf in)
Vragenlijst A: verwachtingen Pictoplanner cliënt
In hoeverre verwacht je als cliënt dat de Pictoplanner je gaat helpen bij verschillende doelen
waarvoor je de Pictoplanner kunt gebruiken? Geef elk doel een waardering door een kruisje te
zetten bij één van de antwoordmogelijkheden.
1
niet
2
beetje
3
redelijk
4
veel
A Geheugenondersteuning (minder vergeten)
B Structuur, overzicht en planning
(meer overzicht hebben)
C Initiatief en activatie
(makkelijker zelf iets ondernemen)
D Trainingsfunctie
(handelingen zelfstandig leren uitvoeren)
E Ondersteuning van communicatie
(bijvoorbeeld bij afasie)
F …. (vul zelf in)
54 55
Gestandaardiseerde digitale vragenlijst B Pictoplanner en NAH
Samengesteld uit vragenlijsten van de voormeting en 0-meting met aanvullingen
33 vragen per individu
Codes zijn bijv. * l4= uit vragenlijst 4, **v1 = hypothese en onderzoeksvraag 1, ***V : aanvul-
lende vraag over specifiek thema
1. 	 Wat is uw naam/initialen ? (deelnemer)
2.	 Op welke datum hebt u deze vragenlijst ingevuld?
3. 	 Wat is uw e-mail adres? (Van deelnemer of indien geen e-mail dan van de begeleider)
4. 	 Wat is uw leeftijd? (v1)
5. 	 Wie ondersteunt u bij uw alledaagse doelen? (***V mantelzorg)
6. 	 Wat is uw opleidingsniveau? (v1)
7.	 Welk type niet aangeboren hersenletsel heeft u? (overleg eventueel met uw begeleider)
(v1)
8. 	 Welke symptomen van hersenletsel heeft u?
	 Welke symptomen hebt u (overleg eventueel met uw begeleider) (v1)
9. 	 Was u voor het onderzoek gemotiveerd voor het gebruik van de Pictoplanner?(v1)
10. 	Had u voor het gebruik van de Pictoplanner ervaring in het gebruik met de I-pad of Per-
sonal Computer? (v1)
11. 	 Bent u voldoende geïnformeerd over hoe het digitaal planbord te gebruiken?
12. 	 Hebt u de Pictoplanner dagelijks gebruikt?
13. 	 Vond u in het algemeen de Pictoplanner makkelijk in gebruik als hulpmiddel? (v1)
14. 	In welke mate heeft u hulp nodig bij dagelijks het invullen van uw digitaal planbord?
15. 	 Liet het gebruik van de Pictoplanner een verbetering zien in het door u gestelde (eerste)
doel voor dit onderzoek? (v2)
16. 	 Liet het gebruik van de Pictoplanner een verbetering zien in het door u gestelde (tweede)
doel? (v2)
17. 	 Hebt u meer inzicht gekregen of de door u gestelde doelen belastend voor u zijn? (v3)
18. 	Hebt u meer inzicht gekregen welke dagelijkse bezigheden belastend voor u zijn? (v3)
19. 	 Welk persoonlijke effect in uw belasting had het digitaal planbord (meerdere antwoorden
mogelijk)? (v4)
20. 	Gaat u sinds het gebruik van de Pictoplanner bewuster om met uw bezigheden en doelen
op een dag? Bijv. kiezen om minder zware bezigheden/doelen op een dag te plannen.
(v4, v7)
21. 	 Hebt u minder hulp van anderen nodig (zelfredzaamheid) door dagelijkse ondersteuning
van de Pictoplanner? Met hulp van anderen kunt u denken aan hulpverleners, familie,
vrienden, buren, professionals enz. (v5)
22. 	Kunt u door het gebruik van de Pictoplanner uw zelfredzaamheid over meerdere dagen
vasthouden? (zelfredzaamheid vasthouden v5)
23. 	Hebt u uw dagelijkse doelen aangepast, omdat door het gebruik van de Pictoplanner u
zich meer bewust bent wanneer u zich te veel of te zware doelen op een dag stelt? (zelf-
sturing v7)
24. 	Deze vraag gaat over zelfregie in uw dagelijks leven. (zelfregie v8, zelfvertrouwen v6)
	 Welk effect in zelfregie had het gebruik van de Pictoplanner (meerdere antwoorden mo-
gelijk)?
25. 	Ervaart u meer zingeving op een dag sinds het gebruik van de Pictoplanner? (v9)
26. 	Voelt u zich meer gemotiveerd iets te ondernemen doordat u ondersteund wordt door de
Pictoplanner?
27. 	 Hebt u meer invloed op het leggen van contacten sinds u de Pictoplanner gebruikt? (v9)
	 Onderkant formulier
Vragen over de app Pictoplanner
28. 	Bent u tevreden over het bestaan van Pictoplanner ?
29. 	Het digitaal planbord op de iPad vind ik
30. 	Vind u het programma van de Pictoplanner gebruikersvriendelijk?
31. 	Voldeed het gebruik van de Pictoplanner aan uw verwachtingen?
32. 	Hebt u opmerkingen ter verbetering of vragen over de Pictoplanner? Vul desgewenst ook
uw e-mail adres in.
33. 	Hebt u opmerkingen of vragen over dit onderzoek? Vul desgewenst ook uw e-mail adres in.
Resultaten
De resultaten zijn anoniem geanalyseerd aan de hand van de volgende deelvragen:
1. 	 Is de Pictoplanner een toegankelijk hulpmiddel ongeacht type hersenletsel, motivatie en
ervaring met een iPad of PC?
2. 	 Ondersteunt de Pictoplanner bij het dagritme met doelen ten aanzien van geheugen-
ondersteuning, structuur, overzicht en planning, initiatief en activatie, trainingsfunctie,
ondersteuning van communicatie, andere doelen?
3. 	 Vergroot de Pictoplanner inzicht in belasting bij dagelijkse bezigheden van mensen met
NAH?
4. 	 Beïnvloedt meer inzicht in belasting bij dagelijkse doelen van mensen met NAH, hun
belastbaarheid?
5. 	 Bevordert ondersteuning in het dagritme de zelfredzaamheid van mensen met NAH?
6. 	 Vergroot meer zelfredzaamheid door gebruik van de Pictoplanner bij dagelijkse doelen
het zelfvertrouwen van mensen met NAH
7. 	 Bevordert het gebruik van de Pictoplanner zelfsturing bij de alledaagse doelen van men-
sen met NAH?
8. 	 Bevordert het gebruik van de Pictoplanner bij de alledaagse doelen de zelfregie bij men-
sen met NAH?
9. 	 Bevordert meer zelfregie het gevoel van welzijn bij mensen met NAH?
Respondenten
De respondenten zijn cliënten met niet aangeboren hersenletsel (NAH) bij zorgaanbieders
in heel Nederland. Op de 0-meting hebben zowel mensen met traumatisch (25%) als niet-
traumatisch hersenletsel (75%) gereageerd. Op de 1-meting hebben alleen mensen met
niet-traumatisch hersenletsel gereageerd, N=9. Respondenten hebben matige motorische en/
of cognitieve en/of communicatieve beperkingen (66,7%), lichte motorische en/of cognitieve
en/of communicatieve beperkingen (22,2%), matig zware motorische en/of cognitieve en/of
communicatieve beperkingen (11,1%); geen significante beperkingen (11,1%). De leeftijden
56 57
van cliënten lagen tussen de 20-30 jaar (22,2%), 40-50 jaar (33.3 %), 50-60 jaar (33.3 %),
60-70 jaar (11,1%). De meeste respondenten hebben een middelbare school diploma, een
derde heeft ook een beroepsopleiding; (V)MBO/MAVO (44%), HAVO (11%), VWO (22%),
MBO, HBO (allen 11,1%). Ondersteuning bij de dagelijkse doelen vindt grotendeels plaats
door professionals (62,5%), de partner (25%), mensen buiten het gezin (25%) of helemaal
niet (12,5%). Respondenten zijn gemotiveerd voor het gebruik van de Pictoplanner. De mees-
te respondenten hebben ervaring met een PC of iPad (77,8%). Iedereen is goed geïnformeerd
over hoe de Pictoplanner te gebruiken. De meeste respondenten hebben de Pictoplanner da-
gelijks gebruikt (77,8%). Allen vinden deze gemakkelijk in gebruik. Hulp bij het invullen van
het digitaal planbord is niet nodig geweest (55,6%), af en toe (33,3%), of altijd (11,1%).
Resultaten deelvragen
Verwachtingen ten aanzien van de Pictoplanner zijn onderzocht middels de deelvragen 1
en 2
Begeleiders en cliënten zijn bevraagd op de bruikbaarheid van de Pictoplanner ten aan-
zien van geheugenondersteuning (minder vergeten), structuur, overzicht en planning (meer
overzicht hebben), initiatief en activatie (makkelijker zelf iets ondernemen), trainingsfunctie
(handelingen zelfstandig leren uitvoeren) en ondersteuning van communicatie (bijvoorbeeld
bij afasie).
Verwachtingen Pictoplanner begeleiders
De begeleiders (n=7) zijn gevraagd naar hun uitgekomen verwachtingen of de Pictoplanner de
cliënt heeft geholpen bij verschillende doelen waarvoor deze de Pictoplanner kan gebruiken.
De begeleiders vonden dat de Pictoplanner vooral bijdroeg aan geheugenondersteuning,
structuur, overzicht en planning.
Verwachtingen Pictoplanner cliënten
Cliënten (n=8) zijn gevraagd naar hun uitgekomen verwachtingen of de Pictoplanner hen
heeft geholpen bij verschillende doelen waarvoor zij de Pictoplanner kunnen gebruiken.
De cliënten geven aan dat de Pictoplanner redelijk veel bijdroeg aan geheugenondersteuning
en aan structuur, overzicht en planning.
Vergelijking verwachtingen Pictoplanner begeleiders en cliënten
Bij vergelijking laten de uitkomsten zien dat de verwachtingen ten aanzien van de Pictoplan-
ner bij begeleiders en cliënten grotendeels overeen komen ten aan zien van geheugenonder-
steuning, structuur, overzicht en planning , initiatief en activatie, trainingsfunctie en onder-
steuning van communicatie.
Inzicht in belasting bij dagelijkse bezigheden en doelen bij het gebruik van de Pictoplan-
ner (deelvraag 3)
0%
20%
40%
60%
80%
100%
33.3%
1
33.3%
11.1%
22.2%
2 3 4
Naam
1 ja
2 soms
3 nee
4 niet van toepassing; ik heb geen doelen vòòr het gebruik van de Pictoplanner gesteld
Figuur 1. Inzicht in belasting bij dagelijkse bezigheden en doelen bij het gebruik van de
Pictoplanner
Respondenten geven aan dat de Pictoplanner bijdraagt aan inzicht in de belasting bij dage-
lijkse doelen (ja 33,3%, soms 33,3%, nee 11,1%, niet van toepassing 22,2 %).
Inzicht in belasting van doelen en bewustwording in belastbaarheid (deelvraag 4).
0%
20%
40%
60%
80%
100%
37.5%
1
75%
87.5%
25%
2 3 4
Naam
1 meer inzicht in wat me veel energie kost op een dag
2 betere verdeling van belastende activiteiten op een dag
3 minder belasting door gebruik van het digitaal planbord als geheugensteun
4 anders
Figuur 2. Inzicht in de persoonlijke effecten van de Pictoplanner.
ART_8 10-15
ART_8 10-15
ART_8 10-15
ART_8 10-15
ART_8 10-15
ART_8 10-15
ART_8 10-15
ART_8 10-15
ART_8 10-15
ART_8 10-15
ART_8 10-15
ART_8 10-15
ART_8 10-15
ART_8 10-15
ART_8 10-15
ART_8 10-15
ART_8 10-15
ART_8 10-15
ART_8 10-15
ART_8 10-15
ART_8 10-15
ART_8 10-15
ART_8 10-15

Contenu connexe

Similaire à ART_8 10-15

Afsluitende sessie Tollnet traject
Afsluitende sessie Tollnet trajectAfsluitende sessie Tollnet traject
Afsluitende sessie Tollnet trajectArtevelde - VUB
 
Interview met Jacqui Brassey - Hoe verdraag je ongemak?
Interview met Jacqui Brassey - Hoe verdraag je ongemak? Interview met Jacqui Brassey - Hoe verdraag je ongemak?
Interview met Jacqui Brassey - Hoe verdraag je ongemak? JBrassey
 
VanVierssenInauguraladdressDelftUniversityofTechnology (inDutch)
VanVierssenInauguraladdressDelftUniversityofTechnology (inDutch)VanVierssenInauguraladdressDelftUniversityofTechnology (inDutch)
VanVierssenInauguraladdressDelftUniversityofTechnology (inDutch)Wim van Vierssen
 
Eindopdracht Roel in \'t Veld Tekst
Eindopdracht Roel in \'t Veld  TekstEindopdracht Roel in \'t Veld  Tekst
Eindopdracht Roel in \'t Veld Tekstanijhuis
 
Ai relationele praktijk.powerpointrenebouwen
Ai relationele praktijk.powerpointrenebouwenAi relationele praktijk.powerpointrenebouwen
Ai relationele praktijk.powerpointrenebouwenMarcel van Marrewijk
 
Olga Plokhooij: De reis van de pionier
Olga Plokhooij: De reis van de pionierOlga Plokhooij: De reis van de pionier
Olga Plokhooij: De reis van de pionierRijnbeek
 
Van Dyslexie naar Genie - Bronnikov Fekleron project
Van Dyslexie naar Genie - Bronnikov Fekleron projectVan Dyslexie naar Genie - Bronnikov Fekleron project
Van Dyslexie naar Genie - Bronnikov Fekleron projectFocus To B.V.
 
Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwondering,...
Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwondering,...Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwondering,...
Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwondering,...Frederik Smit
 
De Groene Amsterdammer 48 2014 - De ondernemende hoogleraar
De Groene Amsterdammer 48 2014 - De ondernemende hoogleraarDe Groene Amsterdammer 48 2014 - De ondernemende hoogleraar
De Groene Amsterdammer 48 2014 - De ondernemende hoogleraarWouter de Heij
 
Tijdschrift Jong-leren met Verschil
Tijdschrift Jong-leren met VerschilTijdschrift Jong-leren met Verschil
Tijdschrift Jong-leren met VerschilEchoExpertisecentrum
 
Actor-netwerk theorie in de sociale wetenschappen
Actor-netwerk theorie in de sociale wetenschappenActor-netwerk theorie in de sociale wetenschappen
Actor-netwerk theorie in de sociale wetenschappenErnst Thoutenhoofd
 
Magazine nr 2 Onderwijs-vanuit het hart, juni 2013
Magazine nr 2 Onderwijs-vanuit het hart, juni 2013Magazine nr 2 Onderwijs-vanuit het hart, juni 2013
Magazine nr 2 Onderwijs-vanuit het hart, juni 2013Angelique Brekelmans
 
Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof
Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloofEvolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof
Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloofAlfred Driessen
 
Ab 00 de ambulant begeleider & de kunst van de begeleiding
Ab 00 de ambulant begeleider & de kunst van de begeleidingAb 00 de ambulant begeleider & de kunst van de begeleiding
Ab 00 de ambulant begeleider & de kunst van de begeleidingefgriff
 
Kennis kring - Brein & Creativiteit
Kennis kring - Brein & CreativiteitKennis kring - Brein & Creativiteit
Kennis kring - Brein & CreativiteitLindevanerp
 

Similaire à ART_8 10-15 (20)

Afsluitende sessie Tollnet traject
Afsluitende sessie Tollnet trajectAfsluitende sessie Tollnet traject
Afsluitende sessie Tollnet traject
 
Interview met Jacqui Brassey - Hoe verdraag je ongemak?
Interview met Jacqui Brassey - Hoe verdraag je ongemak? Interview met Jacqui Brassey - Hoe verdraag je ongemak?
Interview met Jacqui Brassey - Hoe verdraag je ongemak?
 
VanVierssenInauguraladdressDelftUniversityofTechnology (inDutch)
VanVierssenInauguraladdressDelftUniversityofTechnology (inDutch)VanVierssenInauguraladdressDelftUniversityofTechnology (inDutch)
VanVierssenInauguraladdressDelftUniversityofTechnology (inDutch)
 
Talent met een knipoog
Talent met een knipoog Talent met een knipoog
Talent met een knipoog
 
Eindopdracht Roel in \'t Veld Tekst
Eindopdracht Roel in \'t Veld  TekstEindopdracht Roel in \'t Veld  Tekst
Eindopdracht Roel in \'t Veld Tekst
 
Ai relationele praktijk.powerpointrenebouwen
Ai relationele praktijk.powerpointrenebouwenAi relationele praktijk.powerpointrenebouwen
Ai relationele praktijk.powerpointrenebouwen
 
Olga Plokhooij: De reis van de pionier
Olga Plokhooij: De reis van de pionierOlga Plokhooij: De reis van de pionier
Olga Plokhooij: De reis van de pionier
 
Van Dyslexie naar Genie - Bronnikov Fekleron project
Van Dyslexie naar Genie - Bronnikov Fekleron projectVan Dyslexie naar Genie - Bronnikov Fekleron project
Van Dyslexie naar Genie - Bronnikov Fekleron project
 
GEF 2016 Moscow
GEF 2016 MoscowGEF 2016 Moscow
GEF 2016 Moscow
 
Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwondering,...
Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwondering,...Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwondering,...
Onderwijs als een avontuurlijke reis. Hoe geef je ruim baan aan verwondering,...
 
De Groene Amsterdammer 48 2014 - De ondernemende hoogleraar
De Groene Amsterdammer 48 2014 - De ondernemende hoogleraarDe Groene Amsterdammer 48 2014 - De ondernemende hoogleraar
De Groene Amsterdammer 48 2014 - De ondernemende hoogleraar
 
Tijdschrift Jong-leren met Verschil
Tijdschrift Jong-leren met VerschilTijdschrift Jong-leren met Verschil
Tijdschrift Jong-leren met Verschil
 
Actor-netwerk theorie in de sociale wetenschappen
Actor-netwerk theorie in de sociale wetenschappenActor-netwerk theorie in de sociale wetenschappen
Actor-netwerk theorie in de sociale wetenschappen
 
Magazine onderwijs vanuit het hart 2013juni interview Astrid
Magazine onderwijs vanuit het hart  2013juni interview AstridMagazine onderwijs vanuit het hart  2013juni interview Astrid
Magazine onderwijs vanuit het hart 2013juni interview Astrid
 
Magazine nr 2 Onderwijs-vanuit het hart, juni 2013
Magazine nr 2 Onderwijs-vanuit het hart, juni 2013Magazine nr 2 Onderwijs-vanuit het hart, juni 2013
Magazine nr 2 Onderwijs-vanuit het hart, juni 2013
 
Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof
Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloofEvolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof
Evolutie, wetenschappelijk model of seculier geloof
 
Ab 00 de ambulant begeleider & de kunst van de begeleiding
Ab 00 de ambulant begeleider & de kunst van de begeleidingAb 00 de ambulant begeleider & de kunst van de begeleiding
Ab 00 de ambulant begeleider & de kunst van de begeleiding
 
Rakeling
RakelingRakeling
Rakeling
 
Kennis kring - Brein & Creativiteit
Kennis kring - Brein & CreativiteitKennis kring - Brein & Creativiteit
Kennis kring - Brein & Creativiteit
 
Rakeling
RakelingRakeling
Rakeling
 

ART_8 10-15

  • 1. ART APPLIED RESEARCH TODAY Lectoraten en Onderzoek De Haagse Hogeschool december 2015
  • 2. 2 3 IMPROVISEREN Improviseren is afkomstig uit het Latijn (improvisus) en is afgeleid van de woorden in- [on-] providere [al van verre zien, vooruitzien], wat volgens Van Dale “onvoorbereid iets doen of maken, dichten, een redevoering houden of musiceren” betekent. Voor het geval de lezer spontaan creatief aan de slag gaat met taal: er rijmen, volgens de onlinevariant van de Van Dale, 2182 woorden op improviseren. Genoeg om acuut een gedicht te improviseren. Als klassiek opgeleid musicus heb ik op het conservatorium nauwelijks leren improviseren. Vreemd eigenlijk omdat het voor klassieke musici tot zo’n 250 jaar geleden de gewoonste zaak van de wereld was om te improviseren. Ook was het voor componisten de gewoonste zaak van de wereld melodieën (thema’s) van elkaar op te pikken en te gebruiken als bases voor eigen composities. Er was een levendige uitwisseling van muzikaal materiaal waarbij uitvoerde musici veelal een grote eigen inbreng hadden. Ze reproduceerden – en daarmee interpreteerden – niet alleen muziek van anderen, maar voegden daar in bepaalde situaties eigen improvisaties aan toe. Hoe zit het met improviseren en onderzoek? Als ik even google op ‘improviseren + onder- zoek’ komt als eerste een scriptie van een student van de Hogeschool Arnhem en Nijmegen naar voren over improviseren binnen dramatherapie. Interessant, maar hoe zit het met het improviserend vermogen van onderzoekers? Een eerste (beperkte) zoekactie naar artikelen levert geen grote aantallen gevonden artikelen op. Dat is wonderlijk. Want zelfs onderzoekers moeten toegeven dat hun intellectueel vermogen alleen soms niet voldoende is om een on- derzoek af te ronden. Dan moeten ze een beroep doen op hun creativiteit en improvisatiever- mogen. Wellicht een onderwerp om eens een studie aan te wijden?! In deze editie van Applied Research Today wordt in een van de artikelen stilgestaan bij improvisatie in buitenmuzikale context. Martijn Hartog besteedt aandacht aan “The art of jazz improvisation as an adaptive mechanism for civil servants in complex governance networks”. Hij verkent in dit artikel de werking van (jazz)improvisatie als mogelijk adaptief mechanisme. Naast het artikel van Martijn Hartog vindt u in de achtste editie van Applied Research Today (ART) zeven andere bijdragen over uiteenlopende onderwerpen. De redactie van Applied Research Today wenst u veel leesplezier! Michel Hogenes Hoofdredacteur
  • 3. 4 5 INHOUD p. 06 WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK EN DE DYNAMIEK VAN DE WERKVLOER Arie Verhoef Ineke van der Meule, de eerste Haagse asociate lector, en Roos Vonk, hoogleraar sociale psychologie, reflecteren beide vanuit hun eigen perspectief op de invloed van organisaties op onderzoek binnen hogescholen en universiteiten. p. 12 GEPERSONALISEERD LEREN VAN ONDERNEMERSVAARDIGHEDEN BINNEN DE OPLEIDING SPORTMANAGEMENT Froukje Jellema, Erwin Sengers, Sebastiaan Bloemendaal Om sportstudenten zelf in beweging te krijgen zijn studenten gedurende vijf maanden in trio’s aan het werk gezet met het opzetten van hun eigen onderneming. Dit artikel gaat in op een vorm van gepersonaliseerd leren waarin de student centraal staat. p. 26 GYMZAAL VAN DE TOEKOMST: SAMEN LEREN IN EEN INNOVATIEOMGEVING Joris Hoeboer, Sanne de Vries Om sportstudenten zelf in beweging te krijgen zijn studenten gedurende vijf maanden in trio’s aan het werk gezet met het opzetten van hun eigen onderneming. Dit artikel gaat in op een vorm van gepersonaliseerd leren waarin de student centraal staat. p. 44 DE PICTOPLANNER EN ZELFREGIE NA NIET-AANGEBOREN HERSENLETSEL Resultaten explorerend onderzoek 2014 Wil IJzereef Jaarlijks wordt in Nederland bij 120.000 mensen de diagnose niet-aangeboren hersenletsel (NAH) gesteld. Met apps als Pictoplanner wordt geprobeerd de zelfregie, zelfredzaamheid en participatie van mensen met NAH te vergroten. Centraal in dit artikel staat de vraag: “bevordert de Pictoplanner zelfregie bij mensen met NAH?” p. 66 NAUWE SAMENWERKING VOOR BETERE PROFESSIONALS Arie Verhoef Het lectoraat Revalidatie van Arend de Kloet wordt mede mogelijk gemaakt door Sophia Revalidatie. In dit interview vertelt Mascha de Haan, Coördinator Opleiden binnen het Kenniscentrum van Sophia Revalidatie wat de meerwaarde is van de samenwerking tussen het lectoraat en haar eigen instelling. p. 72 THE ART OF JAZZ IMPROVISATION AS AN ADAPTIVE MECHANISM FOR CIVIL SERVANTS IN COMPLEX GOVERNANCE NETWORKS Martijn Hartog Fragmentatie van macht en verantwoordelijkheid in netwerken is een van de eigenschappen van complexe omgevingen waarin ambtenaren opereren. Dit artikel verkent de werking van jazzimprovisatie als mogelijk adaptief mechanisme. p. 86 WORK/LIFE RHYTHMS OF EMPLOYEES IN A ‘NEW WORLD OF WORK’ COMPANY: A DUTCH CASE Peter Becker, Marli Huijer Microsoft Nederland voerde in 2007 als een van de eerste organisaties in Nederland ‘Het Nieuwe Werken’ concept in. Peter Becker en Marli Huijer bestudeerden de mate waarin de vrijheid ten aanzien van werktijden het leef- en werkritme van medewerkers heeft beïnvloed. p. 100 DE EFFECTIVITEIT VAN ONS INTERNATIONALISERINGSBELEID Arie Verhoef Docent/onderzoeker Andreas Funk vertelt in dit interview over zijn onderzoek naar de effectiviteit van het hogeschoolbeleid met betrekking tot internationalisering.
  • 4. 6 7 WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEKEN DE DYNAMIEK VAN DE WERKVLOER tekst: Arie Verhoef ■ Twee vrouwen. De één is hoogleraar sociale psychologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen en heeft zich onder meer ten doel gesteld om wetenschappelijke kennis voor een groot publiek toegankelijk te maken. De ander stond vijftien jaar geleden aan de wieg van het onderzoek aan De Haagse Hogeschool en is daar nu de eerste associate lector. De toepassing van kennis verbindt Roos Vonk en Ineke van der Meule. Bij alle verschillen die er ook zijn. Zij delen hun visie op onderzoek, het gebruik daarvan en alles wat in een dynamische organisatie het onderzoek kan beïnvloeden. Roos Vonk treedt met haar publieksvrien- delijke boeken en blogs welbewust uit de ivoren toren die de wetenschap vaak nog is. Niettemin is de wetenschappelijke methode voor haar de beste manier van waarheids- vinding. ‘Mijn wetenschappelijke kennis vul ik graag aan met mijn observaties uit het alledaagse leven. Dan ontstaat een mooi beeld van hoe de wereld in elkaar zit. Het startpunt van onderzoek is voor mij altijd de wetenschap. Natuurlijk doen universiteiten al meer aan toepassing dan vroeger. Maar wij blijven het belangrijk vinden om onze studenten te disciplineren in een weten- schappelijke manier van denken.’ Het hbo-onderzoek zit veel minder in die ivoren toren. Ineke van der Meule heeft al- tijd benadrukt dat het hbo-onderzoek niet moet gaan wedijveren met het universitaire onderzoek. ‘De perceptie van hbo-onderzoek is anders. Meer op toepassing gericht. De vragen die ten grondslag liggen aan het hbo- onderzoek komen voort uit de samenleving.’ Reproduceerbaarheid Soms matchen de observaties van Roos Vonk niet met de resultaten van weten- schappelijk onderzoek. In haar vakgebied, de sociale psychologie, wordt voornamelijk kwantitatief onderzoek gedaan, en dan zie je niet altijd de diepere lagen van men- sen. Neem nu het zelfbeeld van mensen. Onderzoeksliteratuur laat zien dat mensen veel te positief over zichzelf denken en al- lerlei trucs hebben om hun zelfbeeld te be- schermen. Tegelijkertijd is het de ervaring van elke coach dat bijna iedereen twijfels heeft over zichzelf: ben ik wel goed genoeg? Die twijfel is misschien wel de diepere oor- zaak van al dat zelfbedrog. Maar dat idee laat zich moeilijker vangen met een weten- schappelijke methode.’ Wetenschappelijk onderzoek kan in principe altijd beter. Roos Vonk refereert aan een ar- tikel dat de zelfgenoegzaamheid van de we- tenschapper aan de kaak stelt. ‘De auteurs daarvan hebben aangegeven dat wij met onze statistiek en ons zoeken naar beves- tiging van een hypothese niet op de goede weg waren. Mede op grond daarvan is er dan ook veel veranderd in hypothesetoet- sing en replicatieonderzoek. Je hoeft dus geen misantroop te zijn om te erkennen dat het altijd beter kan.’ Het onderzoek binnen het hbo staat – geme- ten op de universitaire tijdlijn – nog in de kin-
  • 5. 8 9 “OM HBO-ONDERZOEK GOED VAN DE GROND TE KRIJGEN, IS EEN OPEN VERBINDING MET DE BEROEPSPRAKTIJK VAN GROOT BELANG”
  • 6. 10 11 zo’n transitie op de werkvloer in termen van ambitie, hiërarchie en macht? Roos Vonk: ‘In alle organisaties en dus ook in de onderzoekswereld speelt wat in de psychologie een sociaal dilemma wordt ge- noemd. Kiezen tussen persoonlijk belang en collectief belang. Idealiter wil iedere organi- satie dat ook ambitieuze werknemers kiezen voor dat collectieve belang. Dat doen zij eer- der wanneer ze een sterke identificatie met de groep hebben, wanneer zij de mensen in het collectief goed kennen en wanneer dat collectief niet te groot is. Een sterk leider- schap kan zo’n collectieve houding stimule- ren. Maar dan moet die leider ook collectief denken en het goede voorbeeld geven.’ Ineke van der Meule: ‘Een onderzoeker zal zich in de realisering van zijn ambities niet gehinderd voelen door de kenmerken van een netwerkhogeschool. Die biedt juist een ideale omgeving om zijn talenten kwijt te kunnen. Maar je noemde ook de sterke lei- der die de collectieve houding kan stimu- leren. Daar zit in mijn opvatting meer een spanningsveld. Die leider moet een omge- ving creëren waarin de ambitieuze onder- zoeker de ruimte krijgt. Ook als dat buiten de invloedssfeer van de leider zelf is.’ ‘Wan- neer een leider de hiërarchie belangrijker vindt dan bijvoorbeeld kenniscirculatie moet die leider daarop worden aangespro- ken,’ vindt Roos Vonk. ‘Anders blijft het bij mooie beleidstaal.’ Stimulerend Sinds april van dit jaar kent De Haagse Hoge- school de associate lector. Een nieuwe functie in een organisatie die toch al in beweging is. Dat kan de dynamiek op de werkvloer extra onder druk zetten. Ineke van der Meule: ‘De functie van associate lector geeft docenten de kans om door te groeien in hun vak. Willen we het onderzoek steviger verankeren in de or- ganisatie, dan moeten de onderzoeksgroepen groter worden. Moeten er ook meer associate lectoren komen, die een eigen onderzoekspro- gramma hebben met promovendi daarbij.’ ‘Dan gaat het dus om een extra laag in de carrièreladder,’ constateert Roos Vonk. ‘Een dergelijke nieuwe functie creëert eerder wat ze aan Amerikaanse universiteiten een track noemen: op basis van bewezen onderzoeks- kwaliteiten krijgen mensen de kans om zich verder te ontwikkelen. Dat betekent dat je niet hoeft te wachten tot ergens een vaca- ture vrijkomt voordat je een hogere functie krijgt, maar dat je wordt bevorderd naar zo’n functie als je jezelf bewezen hebt. Dat heeft een heel stimulerend effect op de dy- namiek van de werkvloer.’ ■ “JE HOEFT GEEN MISANTROOP TE ZIJN OM TE ERKENNEN DAT HET ALTIJD BETER KAN” derschoenen. In de procesontwikkeling en -hi- ërarchie zijn ook hier nog veel verbeteringen denkbaar, vindt Ineke van der Meule. ‘Het on- derzoek wordt binnen het hbo nog te veel ge- zien als uitsluitend dienstbaar aan het onder- wijs en nog te weinig als een tweede primaire taak, die ook een zelfstandige functie heeft richting samenleving. Dan kan het gebeuren dat promotietrajecten worden stopgezet, om- dat onderwijs voorgaat. Verder heeft het hbo- onderzoek meer effect wanneer iedereen het tweerichtingsverkeer tussen kennisinstelling enerzijds en beroepenveld en samenleving anderzijds erkent en optimaal benut.’ ‘Inhoudelijk gezien hechten we binnen het hbo-onderzoek ook aan wetenschappe- lijke waarden. Maar vanwege die andere onderzoeksperceptie ligt dit soms wat ge- compliceerder dan aan de universiteit. Wie bijvoorbeeld actieonderzoek doet, kan repro- duceerbaarheid moeilijk waarmaken. Je kunt echter wel altijd zorgen voor transparantie.’ Ook aan de Radboud Universiteit zijn studen- ten vaak met heel concrete situaties bezig. Roos Vonk noemt in dit verband de master- opleiding Gedragsverandering aan haar afde- ling. ‘Hoe kun je bijvoorbeeld ouders zodanig beïnvloeden dat zij niet meer en masse hun kinderen met de auto naar school brengen? Onze studenten bedenken dan op basis van algemeen gehanteerde theoretische princi- pes een toepassing voor de betreffende ba- sisschool om de ouders op de fiets te krijgen. Ook dit is niet direct reproduceerbaar naar een andere school met een andere ligging. Maar wanneer de toepassing succesvol is, bewijs je daarmee wel weer de onderliggen- de wetenschappelijke principes.’ Ineke van der Meule haakt hierop in. ‘Een lec- tor zou in deze situatie met onderzoeksvragen komen als: gebeurt dit in héél Nederland; zie je verschillen tussen stedelijke en meer rurale gebieden; welke interventies kun je dan ple- gen in de stad en welke op het platteland om tot gedragsverandering te komen?’ Sociaal dilemma Om het hbo-onderzoek goed van de grond te krijgen, is een open verbinding met de beroepspraktijk van groot belang. Zo kan De Haagse Hogeschool een bijdrage leveren aan de economische en maatschappelijke vraagstukken van de regio. Als netwerk- hogeschool stelt De Haagse zich open en actief op naar de omgeving. Zet zij haar ta- lenten in waar die het beste gebruikt kun- nen worden. Dit kan van invloed zijn op de dynamiek van de werkvloer, een onderwerp waarmee Roos Vonk zich in haar onderzoek heeft beziggehouden. Wat gebeurt er dan in
  • 7. 12 13 GEPERSONALISEERD LEREN VAN ONDERNEMERS- VAARDIGHEDEN BINNEN DE OPLEIDING SPORTMANAGEMENT VAN ONDERWIJSINSTELLING NAAR KENNISINSTELLING
  • 8. 14 15 Samenvatting Gepersonaliseerd leren is een vorm van leren waarin de stu- dent centraal staat. Het biedt kansen het onderwijs te flexibi- liseren, meer gedifferentieerd te werken en meer maatwerk te leveren. Deze manier van leren is zowel voor de student als de docent, maar ook voor de organisatie van het onderwijs, een uitdaging. Dit artikel verkent het onderwerp ‘geperso- naliseerd leren’ met behulp van een werkmodel. Vervolgens wordt een praktijksituatie beschreven waarin sprake was van gepersonaliseerd leren. Studenten en docenten van de opleiding Sportmanagement hebben binnen een derdejaars module over ondernemen, ervaring opgedaan met geperso- naliseerd leren. Er wordt ingegaan op hoe dit soort leren er uitziet, wat het vraagt van student, docent en organisatie, en op de ervaringen van studenten en docenten. GEPERSONALISEERD LEREN VAN ONDERNEMERSVAARDIGHEDEN BINNEN DE OPLEIDING SPORTMANAGEMENT ■ De derdejaars studenten Sportmanagement zullen zich be- gin september 2014 hebben afgevraagd of ze het wel goed hebben gehoord. Hun docent heeft zojuist medegedeeld dat er voor hun praktijkgerichte opdracht een plek buiten de school is ge- huurd van 520 m². Dit zal de centrale ontmoetingsplaats worden waarin zij tijdens de komende vijf maanden werken aan het ontwikkelen van hun ondernemerscompetenties. Studenten starten in trio’s een eigen onderneming, waarvan het product of de dienst binnen vijf maanden verkoopklaar moet zijn. Ze krijgen daarbij veel ruimte om eigen keuzes te maken en zelf te bepalen hoe ze willen leren. Door middel van deze experimentele vorm van onderwijs worden studenten gedwongen uit hun comfortzone en uit de schoolbanken te komen. De docent heeft vooral de rol van coach en is niet meer degene met het antwoord op alle vragen. Deze sportstudenten moeten zelf in beweging komen! Gepersonaliseerd leren binnen het hoger onderwijs Gepersonaliseerd leren is een vorm van leren waarin de student centraal staat. Gepersonali- seerd leren biedt kansen om het onderwijs te flexibiliseren, meer gedifferentieerd te werken en meer maatwerk te leveren (www.Leerling 2020.nl). De laatste jaren zijn vooral in het voortgezet onderwijs initiatieven ontstaan op dit gebied maar ook in het hoger onderwijs zijn er goede redenen om hiertoe over te gaan. Een begrip dat al langer gebruikt wordt, is vraag- gestuurd leren. Een definitie daarvan is: ‘Die vorm van onderwijs die studenten of leerlingen in staat stelt om invloed uit te oefenen op, of inspraak te hebben in: welke leeractiviteiten plaats vinden, de inhoud hiervan en de volgorde waarin deze activiteiten plaats vinden. Verder hebben studenten en leerlingen invloed op, of inspraak in, de gehanteerde didactiek en welke vakken en projecten zij wel of niet volgen. Ook hebben zij invloed op de wijze van toetsing en worden zij betrokken bij het interpreteren van toetsresultaten.’ (Van Andel, 2012, p.232). In een dergelijke leeromgeving is de student een actieve participant met ruimte om eigen keuzes te maken die passen bij de interesse en achtergrond. In de literatuur worden verschillende redenen gegeven om meer de aansluiting te zoeken met de behoefte van de student (Kirschner en van Merriënboer, 2013; Schellekens, 2004; Simons, Auteur Froukje Jellema, Erwin Sengers, Sebastiaan Bloemendaal Correspondentieadres f.a.jellema@hhs.nl Lectoraat Duurzame Talentontwikkeling Pedagogiek van de Beroepsvorming Lectoren Ellen Sjoer Frans Meijers
  • 9. 16 17 van der Linden en Duffy, 2000; Van Andel, 2012; Van Herpen en Zuylen, 2013; Volman, 2006). Een eerste belangrijke reden is dat professionals, omdat kennis snel veroudert, een leven lang zullen blijven leren en dit zelf moeten kunnen sturen. Het ontwikkelen van leervaardigheden van studenten is daarom een belangrijke opgave voor het hoger onderwijs. Het huidige on- derwijs is vaak nog docentgestuurd: de docent weet het beste wat goed is voor de student en bepaalt dus wat en hoe de student moet leren. Hierdoor is het leren al snel iets dat studenten voor school doen, in plaats van voor zichzelf, en leren zij onvoldoende om zelf sturing te geven aan hun leerproces. Om studenten voor te bereiden op de kennissamenleving hebben zij een leeromgeving nodig waarin ze leren om de regie te voeren over hun leerproces. Zij worden regisseur van het eigen leren (Houwers en Veltman-van Vugt, 2014). Een andere reden is dat de heterogeniteit van lerenden wat betreft leeftijd, voorkennis, erva- ring, leerdoelen en leerstijlen het eigenlijk onmogelijk maakt om ‘one-size-fits-all’ onderwijs te geven. Door afnemende barrières tussen leren, werken en ontspanning wordt de student- populatie alleen nog maar heterogener, doordat studenten de opleiding in verschillende le- vens- en loopbaanfases volgen. Daarnaast kan meer keuzeruimte leiden tot hogere motivatie voor de student. In een eerder onderzoek van het lectoraat Duurzame Talentontwikkeling is gekeken naar beel- den die docenten en studenten hebben van gepersonaliseerd leren en welke voorwaarden zij zien om over te kunnen gaan tot gepersonaliseerd leren (Jellema, 2015). Dit onderzoek is gedaan in het kader van de minor Preventie van de Faculteit voor Gezondheid, Voeding en Sport. Daarbij is een werkmodel ontwikkeld om elementen van gepersonaliseerd leren te onderscheiden (zie figuur 1). Ontwikkelingen werkveld Beleid, wet- en regelgeving Wetenschappe- lijke inzichten Beleid, kaders, structuur Cultuur Facilitering Student- kenmerken Docent- kenmerken Onderwijs- ontwerp Onderwijs- uitvoering Toetsing Omgeving Primair procesOnderwijsorganisatie Student/docent Figuur 1: werkmodel gepersonaliseerd leren Dit werkmodel bevat vier clusters. Het eerste cluster bevat ontwikkelingen in het werkveld, beleid en wet- en regelgeving vanuit de overheid, en nieuwe wetenschappelijke inzichten vanuit bijvoorbeeld de onderwijskunde of leerpsychologie die gepersonaliseerd leren stimuleren of afremmen. De ontwikkelingen in de samenleving vragen bijvoorbeeld volgens sommigen om onderwijs dat aansluit bij de wensen en behoeften van de lerenden, liefst in levensechte leeromgevingen. De effectiviteit van dit type leren moet dan goed wetenschappelijk onderbouwd worden (Volman, 2006). Uit de interviews kwam naar voren dat zowel docenten als studenten deze ontwikkelingen in het werkveld zien. Studenten gaan er bijvoorbeeld vanuit dat zij tijdens hun loopbaan ook niet alles ‘voorgekauwd’ krijgen en ze dus in staat moeten zijn tot zelfsturing. Zij denken dat gepersonaliseerd leren hen daar op voor kan bereiden. Het tweede cluster bevat factoren met betrekking tot de onderwijsorganisatie, zoals beleids- keuzes van de hogeschool, kaders, structuur. Ook bevat dit cluster cultuurkenmerken van de opleiding en de hogeschool. Daarnaast bevat dit cluster de facilitering van het onderwijs, zo- als administratie, roostering en beschikbaarheid van ruimtes. Studenten en docenten hebben volgens de interviews al snel het beeld dat gepersonaliseerd leren betekent dat we ‘het hele- maal los laten’ en studenten vanaf het begin alles mogen bepalen. Zij vinden het belangrijk dat er kaders zijn waarbinnen de student ruimte krijgt. Studenten zijn bang dat ze, als ze zelf de controle krijgen, onvoldoende leren en het gewenste eindniveau niet halen. Ze denken dat de docent daar meer zicht op heeft. Volgens docenten is er voor gepersonaliseerd leren een ingrijpende verandering nodig. Om succesvol te zijn moet gepersonaliseerd leren ondersteund worden door de visie van de hogeschool en de opleiding en moet er meer ruimte komen voor flexibiliteit. Wellicht is voor gepersonaliseerd leren een ander type cultuur nodig, waarbij do- centen hun studenten ook meer vrij durven laten. Studenten willen dat het onderwijs minder versnipperd is, met overzichtelijke roosters. Het derde cluster bevat student- en docentkenmerken, zoals achtergrond, motivatie en vaar- digheden, die van invloed zijn op gepersonaliseerd leren. Docenten geven aan dat studenten in het begin niet weten wat zij willen leren en vaak de makkelijkste weg kiezen. Zij hebben het beeld dat dit type onderwijs iets anders vraagt van de docent. Zij moeten hiervoor hun student goed kennen, los durven laten en zichzelf niet zien als de expert die op elke vraag een antwoord heeft. Net als de schoolorganisatie moet de docent flexibel zijn en niet teveel sturen. Studenten denken dat niet iedere student geschikt is voor gepersonaliseerd leren. Enerzijds gaat het om bepaalde vaardigheden die je nodig hebt om je leren te sturen, zoals discipline en planningsver- mogen. Anderzijds is het wellicht ook onzekerheid of onervarenheid met zelfsturing. Het vierde cluster betreft het primaire proces van gepersonaliseerd leren, bestaande uit on- derwijsontwerp, onderwijsuitvoering en toetsing. Wanneer sprake is van gepersonaliseerd le- ren, zal het primaire proces er anders uit komen te zien. Onderwijsontwerp wordt bijvoorbeeld meer een proces van co-creatie tussen docent en student dan nu het geval is. Omdat van te voren niet precies vast staat hoe het onderwijs gaat verlopen, omdat de student zelf meer sturing heeft, gaan onderwijsontwerp en -uitvoering ook meer door elkaar heen lopen. Docen- ten denken dat dit type onderwijs uitdagender is dan het reguliere onderwijs, juist omdat niet alles van tevoren vaststaat. Studenten willen een betrokken docent, die meedenkt. Zij willen veel feedback zodat ze leren om zelf te sturen. Zij willen graag een docent die inhoudsdeskun- dige is, terwijl de docenten in de interviews aangeven zichzelf steeds meer als coach te zien. Dit artikel gaat in op een praktijksituatie waarin sprake is van gepersonaliseerd leren. Ook wordt ingegaan op ervaringen van studenten en docenten.
  • 10. 18 19 Een praktijkvoorbeeld Derdejaars studenten van de opleiding Sportmanagement van de Faculteit voor Gezondheid, Voeding Sport van de Haagse Hogeschool volgen in de eerste helft van studiejaar 2014- 2015 ‘CasusEigenBedrijf’ (CEB). De casus is gericht op het ontwikkelen van een onderne- mende houding. Dit is belangrijk als de student een eigen bedrijf wil starten maar ook als dat niet het geval is zal een ondernemende houding tijdens de toekomstige beroepsuitoefening belangrijk zijn. Tegen de conventies in besloten de docenten om les te geven in een ruimte buiten de school waar de student het voor het zeggen heeft. Studenten hebben een werkplek in Bink 36, een gebouw met 350 (meest startende) ondernemers. Studenten hebben hun eigen ruimte van 520 m2 die door henzelf wordt ingericht en beheerd. Zij kunnen hier zeven dagen per week, tussen 7 en 23 uur, terecht. Bij de uitvoering zijn drie docenten en drie studentcoaches betrokken. 65 studenten wer- ken gedurende twintig weken aan de opdracht ‘het verkoopklaar maken van een product of dienst’. De keuze van welk product of dienst is aan de studenten zelf. Ze worden gestimuleerd om dichtbij de persoonlijke interesse te blijven. Studenten werken in trio’s die ze bij aanvang, door bij elkaar te solliciteren, samenstellen. De opdracht is om hierbij geen studenten uit de eigen klas te kiezen, dit om vriendengroepjes te voorkomen. Voorafgaand aan de casus wordt een aantal testen afgenomen waardoor docenten en student inzicht krijgen in persoonlijkheid en competenties. Een week voor aanvang doet de student een 12 minuten durend mondeling ontwikkelassessment. Hieruit volgt een voorstel voor ont- wikkelpunten. Wanneer de student wenst af te wijken van de voorgestelde ontwikkelpunten dan is dit mogelijk, met goede onderbouwing. De student maakt vervolgens een Persoonlijk Ontwikkel Plan met daarin zijn of haar ontwikkelpunten. Aangezien de ontwikkeling van de student centraal staat, is de beoordeling grotendeels gebaseerd op de waargenomen ontwik- keling op het gebied van ondernemersvaardigheden en een ondernemende houding. Het onderwijs binnen CasusEigenBedrijf is grotendeels gepersonaliseerd. Studenten bepalen zelf wat, hoe en in welk tempo ze leren. Alle relevante theorie is via een Google Drive om- geving online voor de student beschikbaar. Ook vindt de student hier de beoordelingscriteria, checklists, format voor het businessplan, etc. Studenten kunnen dit zelf aanvullen. Colleges en workshops zijn niet verplicht en kunnen op verzoek ook op andere tijden worden gegeven dan in het rooster staat. Dit heeft er enkele keren toe geleid dat er in de avonduren werd lesgegeven. Studenten worden verondersteld voorbereid te verschijnen en kunnen worden bevraagd op de achterliggende theorie. Het leren van elkaar wordt gestimuleerd door de inzet van ‘peers’. Op de ontwikkelpunten uit het POP krijgt een student de status ‘junior’. In de elektronische leeromgeving zoekt hij of zij dan een klasgenoot die op die punten al de rol van ‘peer’ heeft. Deze fungeert vervolgens als vraagbaak en ondersteuner. Het onderwijs is gebaseerd op het aanleren van ondernemersvaardigheden als kansen zien en kansen benutten. Studenten ontwikkelen een flexibele en proactieve houding die zij kunnen ge- bruikenomteparticipereninde21ste  eeuwsemaatschappij. Zijwordengestimuleerdommethun helewezen-hoofd(kennis),handen(vaardigheden)enhart(houding)-ophuneigenmanierrich- tingtegevenaanhun(studie)loopbaan. Hetisinditvakvooraldehoudingdieveelaandachtkrijgt. Het onderwijs is gebaseerd op de vijf principes van Effectuation van Sarasvathy (2008), die promotie-onderzoek deed naar ervaren ondernemers. Kort samengevat zijn deze principes (Van Schagen, 2011): • Bird in the hand: creëer kansen in plaats van ze alleen maar te signaleren • Affordable loss: de focus is niet ‘wat ben ik bereid te verliezen’ maar ‘wat levert het me op?’ • Lemonade: iedere verrassing herbergt een nieuwe kans; probeer het onvoorziene niet weg te drukken, maar probeer er juist iets waardevols van te maken • Crazy Quilt: leg in dialoog met partners de kaarten op tafel en ontdek waar de weg heen- gaat door hem samen te bewandelen • Pilot in the plane: geef mensen vertrouwen en verantwoordelijkheid, dan volgt de rest vanzelf Gedurende de lessen worden deze principes constant van praktijkgerichte voorbeelden voor- zien en van studenten wordt verwacht dat ze hun ervaringen kunnen relateren aan deze begrippen. Rol van de docent De docenten zijn constant bezig met de vraag: wat heeft deze student op dit moment nodig op het gebied van kennis, vaardigheden en houding? Onderwijs wordt hoofdzakelijk geperso- naliseerd gegeven. Het didactisch uitgangspunt is dat keuzes dáár gemaakt worden waar ze horen: bij de student. Docenten zijn verantwoordelijk voor het aanreiken van echte ervarin- gen, die aanzetten tot beweging (Meijers et al., 2014). Studenten bepalen dus zelf wat en hoe ze gaan leren en van welke docenten ze informatie nodig hebben. Docenten hebben vooral de rol van coach en ondersteuner. Zij zetten de student aan tot reflectie door middel van dialoog. Het is nodig om als docent telkens ‘los te komen’ van het eigen oordeel en met een frisse, onbevooroordeelde blik waar te nemen waar de student behoefte aan heeft. Docenten zijn bo- vendien beter bereikbaar dan in het ‘traditionele’ onderwijs. Zij hebben onderling afgesproken om binnen een werkdag op vragen te reageren en zij zijn 24/7 bereikbaar. Wat vinden studenten van gepersonaliseerd leren? De studenten hebben veel vrijheid gedurende deze casus. Maar, wat vinden de studenten zelf van deze manier van leren? Hiervoor is één van de trio’s ondervraagd, met behulp van de volgende vragen: • Kun je omschrijven op welke manier je de huidige vorm van onderwijs beleeft? • Op welke manier waardeer je het dat je de ruimte krijgt om je eigen keuzes te maken? • Waar loop je tegen aan in deze manier van onderwijs? • Wat werkt goed?
  • 11. 20 21 Eén student stelt de huidige vorm van leren als zeer positief te ervaren. Een andere student vertelt: ‘Ik ervaar de manier van lesgeven als zeer prettig. Je hebt als student zeer veel vrijheid en ruimte om zelf of in de groep aan de opdracht te werken en ook daadwerkelijk progressie te boeken. Op deze manier zal in mijn beleving de kwaliteit ook omhoog gaan van de producten, eerder dan dat de docent er constant achter aan zit.’ Studenten waarderen dat ze ruimte krijgen om eigen keuzes te maken. Of zoals een student zegt: ‘Als toekomstig manager zul je je eigen keuzes moeten maken en kunnen onderbouwen. Dit betekent dat je verantwoordelijkheid moet kunnen nemen. Dit wordt ook van je verwacht in deze casus. Het komt dichtbij de realiteit.’ En een ander: ‘We zitten nu inmiddels in het derde jaar Sportmanagement, we moeten dus al grotendeels op eigen benen kunnen staan en voortbewegen. Over 2 á 3 jaar heb je in het echte werkveld ook geen docent die zegt wat en wanneer je iets moet doen, je zal dan ook zelf je eigen keuzes kunnen/moeten maken.’ Studenten lopen wel tegen bepaalde dingen aan. Eén student stelt bijvoorbeeld: ‘Waar ik vooral tegenaan loop is dat we af en toe wat teveel ruimte krijgen om eigen keuzes te maken. Ruimte krijgen voor eigen keuzes is prima, maar af en toe zal er ook nog juiste sturing verwacht worden van docenten, niet alleen maar op aanvraag. We zijn nog niet 100% Sport- manager, we zijn nog in opleiding.’ Deelname is daarnaast volgens studenten tijdrovend. De casus is één van de vakken die zij volgen terwijl het veel tijd en inzet vraagt. Studenten geven aan dat ze continu scherp moeten blijven en een duidelijke planning moeten maken, om niet achterop te raken. Studenten moeten wellicht aan deze manier van leren wennen. In de eerste maand werden bijvoorbeeld regelmatig bijeenkomsten afgezegd. Na de gewenningsperiode zijn er geen af- zeggingen meer geweest. Studenten geven bij hun docenten aan dat ze in eerste instantie deze ‘vrije opdracht’ uit de weg wilden gaan. Redenen zijn dat ze deze manier van werken niet gewend waren, de uitdaging niet onder ogen wilden zien, geen realistische verwachtin- gen hadden of dachten dat ze het niet konden. Hierdoor duurde het lang voordat ze hun weg vonden. Na verloop van tijd leren ze dat ze duidelijker bij groepsgenoten moeten aangeven wat hun verwachtingen zijn en om eerder te vragen om verduidelijking of ondersteuning. Wat vinden docenten van gepersonaliseerd leren? Betrokken docenten ervaren hun werk als meer ontspannen en ‘fun’. Het geeft ze de kans om echt in gesprek te gaan met de student. Contacten leiden nu sneller tot een gesprek op basis van gelijkwaardigheid en dat voelt meer waardevol dan als voorheen. Docenten wor- stelen wel met de omschakeling van docentgestuurd naar studentgestuurd onderwijs. Zij zijn gewend dat zij aan het woord zijn en studenten naar hen luisteren en het is moeilijk om dat los te laten. In de dagelijkse praktijk blijkt het bovendien moeilijk om tot een echte dialoog te komen. Volgens één van de docenten gaat dan bijvoorbeeld om: • Bereidheid tot luisteren en vragen stellen • Oordelen uitstellen en eigen aannames en ideeën willen onderzoeken • Niet fixeren op oplossingen • De tijd nemen en geven aan jezelf en anderen Conclusie In dit praktijkvoorbeeld zien we de elementen van het werkmodel. Deze zullen nu één voor één besproken worden. Wat de omgeving betreft, komt ook hier naar voren dat studenten graag willen leren in een realistische context en dat een opdracht in het toekomstig werkveld hen motiveert. Studen- ten begrijpen dat zij zelf meer eigenaar moeten worden van hun eigen leerproject. Zeker studenten in de latere studiejaren zijn zich bewust van wat straks tijdens hun loopbaan van hen verwacht wordt. Zij vinden het dus ook logisch dat het onderwijs hen hier op voorbereidt en van hen vraagt dat ze steeds meer hun eigen keuzes gaan maken. Dit onderzoek betrof derdejaars studenten, het zou interessant zijn te onderzoeken hoe eerstejaars studenten hier over denken. Gepersonaliseerd leren vraagt om een bepaalde onderwijsorganisatie. Een aantal zaken zul- len er hier worden uitgelicht. In dit geval was bijvoorbeeld geen sprake van vaste roosters. Sommige lessen waren wel ingeroosterd maar studenten hoefden hier niet per se heen en in overleg kon het moment aangepast worden. De onderwijsplanning en roostering wordt hiermee flexibeler. Dit roept wel de vraag op hoe dit eruit zou zien als bijvoorbeeld een hele opleiding over zou gaan tot gepersonaliseerd leren. Een ander element van de organisatie van het onderwijs is dat er sprake was van een digitale leeromgeving. Hier was niet alleen al het materiaal te vinden, ook de voortgang van studenten werd hier gevolgd. Wanneer iedere stu- dent verschillende leerdoelen heeft en werkt aan een andere opdracht, is het cruciaal om een goed volgsysteem te hebben zodat de docent overzicht houdt. Ten derde was er sprake van een andere onderwijssetting. Studenten en docenten hadden ook fysiek alle ruimte, doordat het onderwijs buitenschools plaatsvond. De locatie in een pand met veel startende onderne- mingen is wellicht meer inspirerend dan een klaslokaal. Bovendien was dit lokaal voor het grootste deel van de dag geopend. Het stond volledig ter beschikking van de studenten terwijl zij in het schoolgebouw vaak van lokaal naar lokaal moeten. Een laatste element van de on- derwijsorganisatie is dat gepersonaliseerd leren waarschijnlijk ook om een ander soort cultuur vraagt. De betrokken docenten hadden bijvoorbeeld veel vrijheid bij het ontwikkelen en geven van dit onderwijs. Dit vraagt van docenten een bepaalde openheid, bereidheid te experimen- teren en vertrouwen in de student om zelf het eigenaarschap op te pakken. Vervolgens vraagt dit van het management van de opleiding om de docent te vertrouwen en ruimte te geven. Uit de casus blijkt dat studenten weliswaar meer verantwoordelijk willen zijn voor hun eigen leren, maar dat ze hier nog wel begeleiding nodig hebben van de docent. Ook docenten wor- stelen met hun nieuwe rol: wanneer kunnen ze loslaten en wanneer toch nog niet? De betrok- ken docenten hadden weliswaar zelf gekozen voor deze manier van leren, dat betekent nog
  • 12. 22 23 niet dat alles gelijk soepel verloopt. Gepersonaliseerd leren ontstaat niet vanzelf en zowel student als docent moet hier ondersteuning bij krijgen. Het is interessant om in toekomstige experimenten de benodigde ondersteuning en docentprofessionalisering in kaart te brengen. Duidelijk is dat het primair proces er anders uit ziet dan in het reguliere onderwijs. Er is een ontwerp nodig dat keuzevrijheid en flexibiliteit toestaat en niet op voorhand alles dicht- timmert. Ontwerp en uitvoering gaan meer door elkaar heen lopen. Ook de toetsing wordt anders. Interessant is dat in dit voorbeeld gestart wordt met een aantal diagnostische testen. Dit is weliswaar tijdrovend maar het geeft studenten een goed beeld van waar ze staan en waar ze heen willen. De uitkomst wordt bijvoorbeeld gebruikt om de projectgroepen samen te stellen, iets wat nog weinig gebeurt in het onderwijs. Studenten worden zo gestimuleerd samen te werken en van elkaar te leren. De uiteindelijke beoordeling is niet op basis van een toets die voor iedereen gelijk is, maar op basis van de doorgemaakte ontwikkeling en de mate waarin de student de persoonlijke ontwikkeldoelen behaald heeft. Zowel in de literatuur als in de praktijk zien we voldoende redenen om het onderwijs meer gepersonaliseerd te maken. In de praktijk van het hoger onderwijs komt gepersonaliseerd leren echter nog niet veel voor. Het experiment binnen CasusEigenBedrijf geeft aan dat het onderwijs wel degelijk anders kan en dat er meer mogelijk is dan we vaak denken. Docenten, studenten en opleidingsmanagers hebben soms het beeld dat we vastzitten aan het huidige systeem. Of zoals Claire Boonstra in Trouw zegt (De Vries, 2014): ‘We zijn zo gewend aan hoe het onderwijs is georganiseerd dat we gestopt zijn erover na te denken. Het kán anders… ’ Laten we het gewoon eens proberen en studenten eigenaar maken van hun eigen leertraject. Laten we meer van dit soort experimenten doen, en die goed onderzoeken. Geïnspireerd? Kom eens kijken in www.binkubator.nl! ■ Referenties Andel, J. van (2012). Demand-driven education: An educational-sociological investigation. Proefschrift VU Herpen, K. van Zuylen, J. (red.) (2013). Gepersonaliseerd leren, waarom en hoe? Onder- wijsvernieuwing, 36 (december) Houwers, J. Veltman-van Vugt, F. (2014). De 21e eeuwse campus. Onderwijsinnovatie, december, p. 32-35 Jellema, Froukje (2015). U vraag, wij draaien? Beelden over gepersonaliseerd leren. In : Onbegrensd leren. De Haagse Hogeschool: Centrum voor Lectoraten en Onderzoek Kirschner, P. Merriënboer, J. van (2013). Do learners really know best? Urban legends in education. Educational Psychologist (48), 3, p. 169-183 Meijers, F., Kuijpers, M.., Mittendorff, K. Wijers, G. (2014) Het onzekere voor het zekere: kwetsbaarheid als kracht in loopbaandialogen, Antwerpen/ Apeldoorn: Garant Sarasvathy, S. D. (2008). Effectuation: Elements of Entrepreneurial Expertise. Bodwin: MPG books Ltd Schagen, J. van (2011). De 5 principes van effectuation. Management Team, 4 augus- tus Schellekens, A. (2004). Towards flexible programmes in higher education: an operations- management approach. Proefschrift Open Universiteit Simons, R.-J., Linden, J. van der Duffy, T. (red.) (2000). New learning. Dordrecht/Boston/ Londen: Kluwer Volman, M. (2006). Het ‘nieuwe leren’: oplossing of nieuw probleem? Pedagogiek, 26, 1, p. 14-25 Vries, M. de (2014). Scholen, kom uit die kramp. Interview met Claire Boonstra. Trouw, 31 augustus 2014
  • 13. 24 25 Abstract Personalised learning is a form of learning in which the focus is on the student. It offers opportunities for flexible teaching and greater differentiation and customisation. This type of learning is a challenge, not only for the student and teacher, but also for educational institutions. This article explores the topic of personalised learning using a working model. It also describes a practical situation involving personalised learning. Students and teachers involved in a third-year course on entrepreneurship as part of the Sports Management programme have been given the opportunity to experience personalised learning and teaching. This article focuses on what this type of learning entails, what it demands of the student, teacher and organisation and on the experiences of students and teachers.
  • 14. FaulknerBrown Architects26 27 GYMZAAL VAN DE TOEKOMST: SAMEN LEREN IN EEN INNOVATIEOMGEVING KWALITEIT VAN LEVEN
  • 15. 28 29 Samenvatting Begin 2014 is vanuit het lectoraat Gezonde Leefstijl in een Stimulerende Omgeving gestart met het project ‘Gymzaal van de Toekomst’, tevens een van de grootste projecten binnen het Onderzoeksplatform Kwaliteit van Leven van De Haagse Hogeschool. De Gymzaal van de Toekomst betreft niet alleen de realisatie van een gymzaal met ‘state of the art’ onderzoeksfaciliteiten op de Sportcampus Zuiderpark, maar het is ook een innovatieve leeromgeving die de verbinding vormt tussen kennis, onderwijs en de praktijk (KOP). Binnen deze omgeving werken studenten samen met docent-onderzoekers, lectoren, eindgebruikers en professionals aan innovaties op het gebied van sport, bewegen en lichamelijke opvoeding. Inmiddels zijn er 8 docent-onderzoekers en meer dan 250 studenten van De Haagse Hogeschool verbonden aan de Gymzaal van de Toekomst. Ook wordt intensief samengewerkt met basiss- cholen uit de regio Den Haag, de gemeente Den Haag, andere kennispartners als de Vrije Universiteit Amsterdam, TU Delft, TNO en diverse bedrijven. GYMZAAL VAN DE TOEKOMST: SAMEN LEREN IN EEN INNOVATIEOMGEVING ■ Begin 2014 is vanuit het lectoraat Gezonde Leefstijl in een Stimulerende Omgeving gestart met het project ‘Gymzaal van de Toekomst’, tevens een van de grootste projecten binnen het Onderzoeksplatform Kwaliteit van Leven van De Haagse Hogeschool. De Gymzaal van de Toekomst betreft niet alleen de realisatie van een gymzaal met ‘state of the art’ onderzoeksfaciliteiten op de Sportcampus Zuiderpark, maar het is ook een innovatieve leeromgeving die de verbinding vormt tussen kennis, onderwijs en de praktijk (KOP). Binnen deze omgeving werken studenten samen met docent-onderzoekers, lectoren, eindge- bruikers en professionals aan innovaties op het gebied van sport, bewegen en lichamelijke op- voeding. Inmiddels zijn er 8 docent-onderzoekers en meer dan 250 studenten van De Haagse Hogeschool verbonden aan de Gymzaal van de Toekomst. Ook wordt intensief samengewerkt met basisscholen uit de regio Den Haag, de gemeente Den Haag, andere kennispartners als de Vrije Universiteit Amsterdam, TU Delft, TNO en diverse bedrijven. In dit artikel wordt ingegaan op de missie van de Gymzaal van de Toekomst, de uitgangspun- ten, de werkwijze, de inbedding van onderzoek in het onderwijs en de eerste resultaten als een voorbeeld van een betekenisvolle innovatieomgeving voor studenten en docenten van De Haagse Hogeschool. Missie Gymzaal van de Toekomst Eén van de aanleidingen voor de Gymzaal van de Toekomst is de bouw van de Sportcampus Zuiderpark waar begin 2017 de HALO en Sportmanagement van De Haagse Hogeschool naar- toe verhuizen. Het slaan van de eerste paal van dit complex is dit voorjaar feestelijk gevierd. De Haagse wethouder Baldewsingh (Sociale zaken, Werkgelegenheid, Wijkaanpak en Sport) noemde de toekomstige sportcampus tot het “huis van de sport”. Een huis waarin de praktijk van Lichamelijke Opvoeding (LO), Sport en Bewegen verbonden wordt met onderwijs, prak- tijkgericht onderzoek en de omliggende wijken. Om deze ambitie te verwezenlijken is in 2014 een start gemaakt met het project de Gymzaal van de Toekomst. Hoewel de fysieke onderzoeksruimte van de toekomstige Sportcampus nog niet beschik- baar is, is binnen het project Gymzaal van de Toekomst reeds een aantal onderzoeken gestart. De verbindende missie van deze onderzoeken is het bevorderen van een leven lang bewegen van jong tot oud. Aan deze missie wordt gewerkt door innovatieve, (kosten)effec- Auteurs Joris Hoeboer Sanne de Vries Correspondentieadres J.J.A.A.Hoeboer@hhs.nl Lectoraat Gezonde Leefstijl in een Stimulerende Omgeving Lectoren Sanne de Vries Tinus Jongert
  • 16. 30 31 tieve toepassingen te ontwikkelen, evalueren en implementeren op het niveau van architec- tuur, producten en processen. Het gaat daarbij om diverse toepassingen voor de gymzaal, maar ook om andere indoor sport- en beweegfaciliteiten en sport- en beweeginterventies in de openbare ruimte (schoolpleinen, parken, stoepen, paden etc.). De toepassingen vallen binnen de volgende drie onderzoekslijnen: • Architectuur (fysieke kenmerken en omgeving). • Producten (toestellen, hulpmiddelen, ICT toepassingen). • Processen (didaktiek, methodiek en organisatie). Architectuur Deze onderzoekslijn richt zich op het creëren van een fysieke omgeving waarin mensen gestimuleerd, uitgedaagd of verleid worden voldoende en zo gevarieerd mogelijk te bewe- gen. Zo is door HALO-studenten gekeken naar verschillen in beweeggedrag van kinderen op groene, grijze en gekleurde schoolpleinen, zijn door Bewegingstechnologie-studenten diverse ideeën geopperd voor een beweegvriendelijke omgeving rondom de Sportcampus Zuiderpark en wordt het effect van verkeersmaatregelen ter bevordering van lopen en fiet- sen naar school geëvalueerd door een landelijk consortium van kennis- en praktijkinstel- lingen. Ook is met subsidie van de Gemeente Den Haag het gebruik van openbare plekken met outdoor fitness toestellen geëvalueerd (Van Herpen et al., 2015). Hier hebben studen- ten van Sportmanagement, Bewegingstechnologie en Communication Multimedia Design (CMD) aan meegewerkt. Producten De tweede onderzoekslijn is gericht op innovatieve (technologische) toepassingen op het gebied van toestellen, materialen, hulpmiddelen en ICT. Zo hebben een HALO student en een student Bewegingstechnologie een multifunctionele bok ontworpen en is door studenten CMD in samenwerking met de HALO onderzoek gedaan naar interactieve videoprojecties bin- nen het bewegingsonderwijs. Processen De derde onderzoekslijn richt zich op het verbeteren en evalueren van processen, (les)metho- dieken en organisatievormen waarmee bovenstaande inrichtingsaspecten en technologische toepassingen bij kunnen dragen aan een actieve leefstijl. Voorbeelden hiervan zijn een cursus voor trainer-coaches ter verbetering van het sportklimaat, teamafspraken binnen basketbal ter verhoging van de spelbeleving en een praktisch toepasbaar meetinstrument om de moto- rische vaardigheden van kinderen te kunnen monitoren zoals ontwikkeld op de HALO. Uitgangspunten en werkwijze Gymzaal van de Toekomst “Het is beter om aan de Gymzaal van de Toekomst deel te nemen dan aan iets irrelevants waar- mee je je er gemakkelijk van af maakt tijdens je studie. Binnen het onderzoek van de Gymzaal van de Toekomst was ruimte om je eigen deel van dat maatschappelijke belang te benoemen.” (Arjan Stam, Student HALO) De Gymzaal van de Toekomst is een innovatieomgeving, waarin interventies gericht op een actieve leefstijl ontwikkeld, onderzocht en gevalideerd worden. Deze interventies dragen ge- zamenlijk bij aan vitale(re) burgers, aan een hogere kwaliteit van leven, aan duurzaam ver- beterde sociale cohesie tussen en maatschappelijke participatie van burgers van jong tot oud. Daarnaast streven we ernaar dat de beroepspraktijk, lokale organisaties en functionarissen intensief worden betrokken in de verschillende deelprojecten, zoals scholen, beleidsmede- werkers, buurt- en wijkcentra, bedrijfsleven, etc. en niet te vergeten de eindgebruikers zelf. Daarbij moet sprake zijn van samenwerking tussen beroepspraktijk, lectoren en hun kennis- kring/ docent-onderzoekers, andere docenten en studenten van De Haagse Hogeschool op microniveau en op meso- en macroniveau. Om dit te verwezenlijken is een aantal uitgangspunten opgesteld. Deze uitgangspunten die- nen steeds als maatstaf voor de deelprojecten die binnen de Gymzaal van de Toekomst wor- den uitgevoerd. De uitgangspunten zijn: • Praktijkgerichte, explorerende onderzoeksbenadering; • Vraaggestuurd vanuit de beroepspraktijk; • Inbedding van onderzoek in het onderwijs. Deze uitgangspunten worden achtereenvolgend nader toegelicht. Praktijkgerichte, explorerende onderzoeksbenadering “Ik ben zelf een fanatiek basketballer, dus ik hou van sport en toen we de kans kregen om na te denken over hoe de gymzaal van de toekomst er zou kunnen uitzien, was ik direct enthousiast. Met een groepje van zes studenten hebben we de zogeheten Rollbot en MyGate bedacht.” (Kareem Elkadyk, Student Industrial Design Engineering) Binnen de Gymzaal van de Toekomst is er één alles overstijgend vertrekpunt: “praktijkgericht onderzoek”. Praktijkgericht onderzoek heeft de afgelopen jaren binnen het HBO een steeds duidelijkere plaats gekregen. In een visiedocument van de Vereniging van Hogescholen defini- ëren Andriessen et al. (2014) praktijkgericht onderzoek als volgt: Onderzoek is het beantwoor- den van vragen die leiden tot relevante kennis (Andriessen et al., 2014, p. 30). Dit vertrekpunt geeft sturing aan de plaats van onderzoek binnen het hbo. De vraag is welke kennis en vaar- digheden toekomstige professionals nodig hebben in de praktijk.
  • 17. 32 33 Om praktijkgericht onderzoek uit te voeren is onderzoekend vermogen nodig. Onderzoekend vermogen bestaat uit drie componenten (Andriessen, 2014): 1. Onderzoekende houding; 2. Kennis uit onderzoek van anderen toepassen; 3. Zelf onderzoek doen. In onderstaand kader wordt het begrip onderzoekend vermogen nader toegelicht. Onderzoekend vermogen 1. Onderzoekende houding In de eerste plaats betekent onderzoekend vermogen het beschikken over een onderzoe- kende houding. Voor de invulling van dit begrip kunnen we gebruik maken van het werk van Van der Rijst en Van Driel (2009). Hij onderscheidt zes aspecten aan een onderzoe- kende houding: • kritisch zijn; • willen begrijpen; • willen bereiken; • willen delen; • willen vernieuwen; • en willen weten. 2. Kennis uit onderzoek van anderen toepassen De tweede component is het beschikken over het vermogen om bij het maken van beroeps- producten gebruik te maken van de kennis van anderen. Dat kunnen resultaten zijn van ander onderzoek of de praktijkkennis van professionals in de beroepspraktijk. 3. Zelf onderzoek doen De derde component is het beschikken over het vermogen om zelf de onderzoekscyclus te doorlopen, die loopt van het formuleren van een vraag via het verzamelen van data tot het geven van een antwoord. De data die verzameld moeten worden, mogen daarbij ook uit secundaire bronnen of uit de literatuur komen. Het gaat erom dat de student het principe van de rode draad die in de onderzoekscyclus zit, begrijpt en kan hanteren. De Gymzaal van de Toekomst is een omgeving waarbinnen studenten, docent-onderzoekers, lectoren en het werkveld samen praktijkgericht onderzoek doen om relevante kennis voor de beroepspraktijk te ontwikkelen. Het ontwikkelen van onderzoekend vermogen bij studenten en docenten speelt hierbij een essentiële rol. Om dit onderzoekende vermogen bij studenten en docenten te ontwikkelen is binnen de Gymzaal van de Toekomst gekozen om de onder- zoeksprojecten explorerend te benaderen. Het doel hiervan is om het onderzoekend vermo- gen van de studenten en docenten te stimuleren en zo maximaal mogelijk te ontwikkelen. Explorerend onderzoek heeft een aantal kenmerken die zeer goed aansluiten bij de context van het hbo en het ontwikkelen van het onderzoekend vermogen. Een eerste kenmerk van explorerend onderzoek is dat er gestart wordt vanuit de praktijk. Vervolgens vraagt men zich af welke concepten het praktijkfenomeen kunnen ondersteunen (Brohm Jansen, 2010). Het starten vanuit de praktijk creëert een onderzoekende houding bij studenten, docenten en de beroepspraktijk omdat ze vanuit hun passie nieuwsgierig worden gemaakt. Een tweede kenmerk is dat binnen explorerend onderzoek zes fasen onderscheiden worden die niet lineair doorlopen hoeven te worden. Het proces van een explorerend onderzoek wordt weergegeven in afbeelding 2. De minder lineaire benadering van onderzoek maakt het moge- lijk om flexibel te zijn in de kansen die zich tijdens het onderzoeksproces voordoen. Explore- rend onderzoek sluit vaak ook goed aan bij de beroepspraktijk omdat de praktijk zich veelal niet laat vangen in een lineair proces. Afbeelding 2: Fasen in explorerend onderzoek (Brohm Jansen, 2010) Een derde kenmerk van explorerend onderzoek is dat de focus tijdens het onderzoek nog kan verspringen. Vanuit het onderwijs wordt studenten vaak gevraagd: Wat ben je aan het onder- zoeken en waarom? De antwoorden op deze vragen hoeven echter niet helder te zijn vanaf de start van het onderzoek. In onderzoek kunnen studenten samen met de beroepspraktijk toegroeien naar de juiste focus. Het doel is om nieuwsgierig te blijven naar hetgeen je aan het onderzoeken bent. Vaak wordt aan het eind van het onderzoek de focus pas echt helder (Brohm Jansen, 2010). Vraaggestuurd vanuit de beroepspraktijk “Je staat ontzettend sterk door met een grote groep studenten in en voor de beroepspraktijk onderzoek te doen. We hadden bijvoorbeeld beschikking over een grote database. Als je zoiets in je eentje moet opzetten, is het veel te veel werk om in de beschikbare tijd te doen. Tevens sta je door het werken in een grote groep sterker tegenover de ‘klanten’, in dit geval de scholen waar we gingen meten.” (Arjan Stam, student HALO) De deelprojecten binnen de Gymzaal van de Toekomst zijn vraaggestuurd vanuit de beroeps- praktijk. Voorbeelden van vragen uit de praktijk zijn: Hoe kunnen we het bewegingsonderwijs efficiënter, effectiever en motiverender maken? Hoe kunnen we wijkbewoners van jong tot
  • 18. 34 35 oud in beweging krijgen en houden? In hoeverre en door wie worden outdoor fitness locaties gebruikt? Hoe kunnen we kinderen beter leren bewegen? Hoe kunnen we de motorische ont- wikkeling van kinderen op een eenvoudige wijze monitoren in de gymles? Welke innovatieve sport- en spelmaterialen en welke toestellen en technologische toepassingen zijn hier voor nodig? Welke omgeving en methodieken dragen bij aan een leven lang bewegen op school en in de wijk? Hoe kunnen we de beleving van het spelonderwijs verhogen, ook voor de minder vaardige leerling? Hoe kunnen we het beweegklimaat, de interactie tussen docent-leerlingen, trainer-sporter verbeteren? Hoe kunnen we de wensen en behoeften van kinderen meenemen in sport- en beweeginnovaties? Hoe kunnen we technologie op een waardevolle manier inzet- ten in het bewegingsonderwijs? Deze vragen leiden tot onderzoeken die gericht zijn op de beroepspraktijk. We werken o.a. samen met GGD Haaglanden, Stichting Haagse Scholen, de gemeente Den Haag en de Ko- ninklijke Vereniging voor Leraren Lichamelijke Opvoeding (KVLO). Vanuit deze organisaties zijn meer dan 100 professionals direct betrokken bij verschillende fases van het onderzoeks- project. Vanaf de behoefte inventarisatie tot de implementatiefase. Inbedding van onderzoek in het onderwijs “De Gymzaal van de Toekomst biedt een hoop mogelijkheden voor een ICT-er om zichzelf te profileren als ontwerper. Co-ontwerpen met je doelgroep levert veel inspiratie, creativiteit en mensenkennis op. Misschien omdat je zo praktijkgericht bezig bent. Je doet niet alleen onder- zoek naar wat er al bestaat, je maakt echt een onderzoek naar wat er nog kan komen en hoe jij die ervaring zo goed mogelijk kan maken.” (Romy Coch, Student CMD) Om praktijkgericht onderzoek betekenisvol te maken voor het curriculum van verschillende op- leidingen, de studenten en docent-onderzoekers is goede afstemming met en inbedding in het onderwijscurriculum noodzakelijk. Om de inbedding van een onderzoeksproject als de Gymzaal van de Toekomst in het onderwijs te realiseren is een aantal uitgangspunten van belang: 1. Praktijkgericht onderzoek vindt plaats binnen de Kennis, Onderwijs, Praktijk-driehoek (KOP-driehoek); 2. Er wordt gedurende het onderzoeksproject een innovatiecyclus doorlopen van behoefte- peiling tot implementatie; 3. Er is sprake van interdisciplinaire samenwerking; 4. De projectopzet is leer- en resultaat gericht. KOP-driehoek “Het leukste van dit alles: dat er met de data die wij hebben verzameld nog van alles gaat gebeuren en wij daar ons steentje aan hebben bijgedragen. Wij hebben bijgedragen aan een nieuw meetinstrument waar wij onderzoek naar hebben gedaan en dat gebruikt gaat worden door docenten lichamelijke opvoeding in het werkveld.” (Jeroen de Groot, student HALO) Bij alle deelprojecten van de Gymzaal van de Toekomst zijn, naast professionals uit de be- roepspraktijk, ook studenten betrokken (van eerstejaars tot afstudeerders). Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om binnen de KOP-driehoek te werken (afbeelding 3). De studenten – de professionals van de toekomst - komen van verschillende opleidingen zoals: HALO, Sport- management, Bewegingstechnologie, Industrial Design Engineering, Werktuigbouwkunde en Communication Multimedia Design. Kennispartners zijn o.a.: TU Delft, TNO, VU Amsterdam en Fontys Hogeschool. Daarnaast wordt op tal van manieren ingezet op een relatie met de beroepspraktijk in de breedste zin van het woord. We werken ook met ondernemers, zoals ASM BV. Op deze wijze borgen we de KOP-driehoek en geven we duidelijk invulling aan de netwerkhogeschool die we willen zijn. Kennis Praktijk Onderwijs Verbinden Ontwikkelen Afbeelding 3: Gouden KOP-driehoek (Ouwerkerk et al., 2012) Innovatiecyclus Om succesvolle, vraaggestuurde, praktijkgerichte onderzoeken uit te voeren die ook daadwer- kelijk tot innovatie in de beroepspraktijk leiden, wordt tijdens de verschillende deelprojecten van de Gymzaal van de Toekomst een innovatiecyclus doorlopen (afbeelding 4) (Ihl, Piller Wagner, 2012).
  • 19. 36 37 Oplossingen implementatie 4 Behoefte inventarisatie 1 3 Oplossingen ontwikkelen 2 Ideeën ontwikkelen Afbeelding 4: Innovatiecyclus (vrije vertaling, Ihl, Wagner Piller, 2012) In de eerste fase staat de behoefte inventarisatie centraal. Middels bijeenkomsten, workshops, presentaties en stagebezoeken inventariseren de lector en docent- onderzoekers behoeften in de praktijk die kunnen leiden tot waardevolle onderzoeksprojecten binnen de Gymzaal van de Toekomst. Vervolgens wordt de vraag gematcht met het aanbod en de leerdoelen van studenten. Het projectteam bekijkt welke expertise nodig is om het vraagstuk op te pakken en gaat in overleg met opleidingsmanagers en docenten van verschillende opleidingen om te bespreken welke studentenpopulaties binnen welke vakken of afstudeerlijnen hier een bijdrage aan willen en kunnen leveren. Daarna wordt het vraagstuk opgeknipt of aangepast aan de onderwijsdoelen en via presentaties, stagemarkten, blackboard, gastcolleges etc. on- der de aandacht gebracht van studenten. Na de werving en selectie van de studenten volgt de tweede fase en worden het werkveld, eindgebruikers, studenten en docent-onderzoekers aan elkaar gekoppeld om de probleem- en vraagstelling nader te verkennen, gezamenlijk ideeën te ontwikkelen en verdere focus aan te brengen. Dit gebeurt in creatieve sessies waar alle partijen bij betrokken zijn. Uit deze sessies komen concrete ideeën die de focus van het onderzoek of deelonderzoek duidelijker maken. In de derde fase ontstaat voor de studenten de focus van hun onderzoek en de dataverzame- ling die daarbij een rol gaat spelen. De studenten kunnen ook deelvragen van een grotere onderzoeksdesign op zich nemen. Dit ligt onder meer aan de grootte van het onderzoek, het studiejaar en de interesse van de studenten. De dataverzameling vindt plaats in de praktijk. Om deze dataverzameling zo goed mogelijk te laten verlopen wordt hier zo nodig vooraf in een aantal trainingen aandacht aan besteed. Naast deze trainingen starten de studenten in deze fase met de verslaglegging. In meerdere sessies wordt onder leiding van de docent- onderzoeker 360° feedback gegeven. In de vierde fase leveren de studenten het eindresultaat van hun onderzoek op. Dit kan vari- ëren van een prototype applicatie of toestel tot een wetenschappelijke rapportage. De resul- taten worden gedeeld in een afstudeersymposium waarin de studenten, mits hun onderzoek is goedgekeurd, hun resultaten presenteren aan ouders, medestudenten, docenten en het werkveld. Het afstudeersymposium ‘Gymzaal van de Toekomst’ is inmiddels twee keer geor- ganiseerd waarbij ruim 60 studenten hun onderzoeksresultaten hebben getoond. Naast het afstudeersymposium is ook een werkveld symposium ontstaan. Docent-onderzoe- kers presenteren bij dit symposium hun resultaten aan het werkveld. “Nadat wij allemaal onze scriptie hadden ingeleverd en deze nagekeken was, hebben wij met de klas deelgenomen aan een afstudeersymposium, een mooie afsluitende ervaring waarin je het afstudeeronderzoek presenteert en verdedigt.” (Ilse Knijnenburg, student HALO) Interdisciplinaire samenwerking “Wat erg leuk was om te zien dat iedereen zijn eigen weg erin kon vinden wat hij of zij interes- sant vindt. De ene koos voor het onderwerp BMI in relatie tot de motorische vaardigheid en de andere koos ervoor om te kijken of een bepaalde sport nog invloed had op je motorische vaardigheid.” (Ilse Knijnenburg, student HALO). Gezien de missie van de Gymzaal van de Toekomst en de focus vanuit het Onderzoeksplat- form Kwaliteit van Leven op de verbinding tussen mens, technologie en omgeving, worden alle deelprojecten binnen de Gymzaal van de Toekomst interdisciplinair ingericht. Afhanke- lijk van het vraagstuk werken we met (toekomstige) professionals met kennis van bewegen (HALO, SPM), gezondheid, onderwijs (PABO), omgeving (bouwkunde) en technologie (CMD, BT, IDE, mechatronica, werktuigbouwkunde). Door interdisciplinaire teams in te richten ont- staat de mogelijk om over de grenzen van het vakgebied oplossingen te bedenken voor vragen uit de praktijk. Alle deelprojecten binnen de Gymzaal van de Toekomst worden dan ook bij voorkeur uitgevoerd in teamverband (minimaal 2 docent-onderzoekers onder begeleiding van een lector en meerdere studenten). Dit levert een inspirerende omgeving op waarin interdis- ciplinaire kennisuitwisseling plaatsvindt. Onze ervaring is dat het werken in teamverband de voortgang en diepgang van het project ten goede komen. In de dagelijkse onderwijspraktijk is dit echter een grote uitdaging gebleken en wordt er door studenten op dit moment vooral parallel of serieel aan een onderzoeksvraag of ontwerpvraagstuk gewerkt.
  • 20. 38 39 Leer- en resultaatgerichte projectopzet “Toen wij in de klas te horen kregen over het onderzoek, raakte vrijwel iedereen geïnteresseerd, ook ik. Dit kwam vooral omdat het onderzoek en de resultaten die er uit voort komen, heel erg bruikbaar en relevant zijn voor ons als gymdocent.” (Dylan Naaktgeboren, student HALO) Binnen de Gymzaal van de Toekomst wordt zowel ingezet op het leren als op het resultaat. Elk deelproject start met een projectvoorstel waarin de doelen op korte en lange termijn, aanpak en beoogde resultaten op het gebied van kennis, onderwijs en praktijk worden vastge- legd. Er vinden voortgangsgesprekken plaats tussen de betrokken docent-onderzoekers en de lector. Ongeveer 4x per jaar komt het hele team dat werkt aan de Gymzaal van de Toekomst bijeen om de resultaten met elkaar te delen en naar de toekomst te kijken. Ook binnen de opleidingen wordt de leeropbrengst en de werkwijze geëvalueerd. Dit geldt eveneens voor onze partners uit de praktijk. Stand van zaken: investering, opbrengst en toekomst Sinds 2014 zijn onder leiding van lector Sanne de Vries, Gezonde Leefstijl in een Stimulerende Omgeving, acht docent-onderzoekers en meer dan 250 studenten (van eerstejaars tot afstu- deerders) van verschillende faculteiten en opleidingen van De Haagse Hogeschool en 100 professionals uit ons netwerk verbonden aan de Gymzaal van de Toekomst. Met dit interdisciplinaire team is vanaf 2014 onder andere gewerkt aan de volgende deelpro- jecten: • een leuke, snelle en goedkope motorische test voor in de gymzaal (i.s.m. VU, ASM BV, Stichting Haagse Scholen en GGD Haaglanden); • teamafspraken voor motiverender spelonderwijs; • diverse concepten voor nieuwe sporttoestellen, waaronder een bok 2.0, een interactief paaltje (smartgate) en een interactieve muur (set-up); • een concept voor een nieuwe shuttle run test, waarin principes van gaming zijn verwerkt; • diverse concepten voor videoprojectie in de gymzaal; • social exergames; • concept programma ter verbetering van het pedagogische sport- en beweegklimaat op scholen. Investering Het creëren van een innovatieve leeromgeving zoals binnen de Gymzaal van de Toekomst was niet mogelijk geweest zonder facilitering vanuit het onderzoeksplatform Kwaliteit van Leven: Technologie voor Gezondheid en de medewerking van diverse opleidingen binnen De Haagse Hogeschool. Op dit moment investeert het platform 1,2 fte in de Gymzaal van de Toekomst. Vanuit de kenniskringmiddelen en opleidingsmiddelen wordt dit aangevuld tot 1,8 fte. Ook lector Sanne de Vries besteedt een aanzienlijk deel van haar tijd aan het coördineren van dit project, het aansturen en begeleiden van de docent-onderzoekers en kenniskringleden die aan dit project werken, het onderhouden en verbreden van het netwerk en het acquireren van onderzoeksmiddelen intern en extern. Directe kosten, bijvoorbeeld voor het opmaken van de nieuwsbrief, het organiseren van een symposium, het ontwikkelen van prototypes en de aanschaf van meetinstrumenten worden nu veelal door het lectoraat betaald. Maar ook de opleidingen (HALO, CMD, BT) investeren in de Gymzaal van de Toekomst. Opbrengst Het project heeft nu al geleid tot onderwijsvernieuwing. Zo staat onderzoek veel meer op de kaart binnen het curriculum van de HALO. Ook binnen andere opleidingen, waaronder BT, CMD en IDE, voeren grote groepen studenten onderzoek uit binnen de Gymzaal van de Toekomst (afbeelding 5). Een voorbeeld daarvan is de opdracht die 25 eerstejaars IDE-studenten hebben uitgevoerd om een visie te ontwikkelen voor de “gym of the future 2030”. Ideeën die tweedejaars BT- studenten hebben gegenereerd voor multifunctionele sporttoestellen voor de Gymzaal van de Toekomst worden volgend jaar gebouwd door mechatronica studenten. CMD-studenten zijn aan de slag gegaan met interactieve datavisualisatie met data verzamelt door HALO- studenten en zo zijn er talloze verbindingen tussen opleidingen ontstaan. Op basis van de eerste resultaten van de Gymzaal van de Toekomst zijn ook diverse pre- sentaties en workshops gegeven aan het werkveld door de docent-onderzoekers en lector. Ook is een aantal publicaties verschenen in Nederlandse vakbladen dan wel internationale peer-reviewed tijdschriften. De resultaten zijn onlangs gepresenteerd door de docent-onder- zoekers aan het werkveld op het Symposium Gymzaal van de Toekomst op 17 juni 2015 (zie afbeelding 5). Hier waren zo’n 120 contacten uit het werkveld aanwezig. ’s Avonds was er een programma voor studenten en ouders waar ca. 20 studenten van meerdere opleidingen de resultaten van hun onderzoek binnen de Gymzaal van de Toekomst hebben gepresenteerd aan ongeveer 100 aanwezigen. Afbeelding 5: Onderzoeksteam Gymzaal van de Toekomst (van links naar rechts): Anne Luderus, Danica Mast, Joris Hoeboer, Judith Visser, Frank Jacobs, Sanne de Vries, Ivo van der Spek, Michiel Krijger-Hombergen
  • 21. 40 41 De totale hoeveelheid docenten, studenten en professionals in de beroepspraktijk die ver- bonden zijn aan deelprojecten binnen de Gymzaal van de Toekomst is gedurende de looptijd van het project flink toegenomen. In het eerste schooljaar (2013-2014) waren 8 docenten, 70 studenten en 20 professionals actief betrokken bij de verschillende deelprojecten. Komend schooljaar zullen de aantallen verder toenemen. In het huidige schooljaar komt de teller uit op acht docenten, 250 studenten en 120 professionals (zie afbeelding 6). 400% 380% 360% 340% 320% 300% 280% 260% 240% 220% 200% 180% 160% 140% 120% 100% 80% 60% 40% 20% 0% beroepspraktijk studenten docenten 2013 - 2014 2014 - 2015 2015 - 2016 Afbeelding 6: Betrokkenen de Gymzaal van de Toekomst Een van de studenten heeft de Gymzaal van de Toekomst Onderzoeksprijs gewonnen voor zijn maatschappelijk relevante, praktijkgerichte onderzoek naar sekseverschillen in motorisch leren. In zijn scriptie kwam de kritische, onderzoekende houding die we graag zien, goed naar voren. Met de Onderzoeksprijs is de student een jaar lang lid van de KVLO, inclusief abon- nement op het vakblad Lichamelijke Opvoeding. Het werkveld wordt verder op de hoogte gehouden van alle ontwikkelingen door een nieuws- brief die we twee keer per jaar versturen. Last but not least heeft Joris Hoeboer met zijn onderzoeksproject gericht op motorisch leren in april 2015 de Pim Breebaart Research Award gewonnen, een prijs voor inspirerend onderzoek op De Haagse Hogeschool. Slotwoord en toekomstperspectief Wij zijn overtuigd van de waarde van een innovatieve leeromgeving voor studenten, zoals deze is gecreëerd binnen de Gymzaal van de Toekomst, maar ook binnen een fieldlab als het WOW Leefstijlcentrum. Wij denken daarnaast dat de Gymzaal van de Toekomst, als proeftuin binnen de Medical Delta, een direct en tastbaar resultaat is voor de herkenbaarheid van onze hogeschool in de regio. In de toekomst hopen wij nog meer (maatschappelijke, economische, wetenschappelijke) im- pact te genereren binnen en buiten De Haagse Hogeschool en in de Medical Delta. Hiervoor zouden we het team graag uitbreiden met een docent-onderzoeker met een achtergrond in commerciële economie of business management om onze samenwerking met het bedrijfsle- ven verder vorm te geven. Ook kennis over IP en patenten is gewenst. Verder kijken we uit naar de realisatie van de Sportcampus Zuiderpark. Vanaf 2016 biedt de nieuwe Sportcampus Zuiderpark een nog uniekere kans om met haar onderwijs- en onder- zoeksfaciliteiten midden in de praktijk innovaties te realiseren op het gebied van sport en bewegen. Sportcampus Zuiderpark heeft de ambitie om uit te groeien tot een toonaangevend nationaal kenniscentrum op het gebied van sport en bewegen waar onderwijs en onderzoek worden gecombineerd. Kortom: graag brengen we de komende jaren samen met nieuwe partners ons praktijkgerichte en vraaggestuurde hbo-onderzoek nog meer in beweging. Meer informatie over de Gymzaal van de Toekomst en het lectoraat is te vinden op de website www.dehaagsehogeschool.nl/lectoraat-glso. ■
  • 22. 42 43 Referenties Andriessen, D., van Praktijkgericht Onderzoek, L. M. (2014). Praktisch relevant én metho- disch grondig? Dimensies. Brohm, R. (2010). Kwalitatief onderzoeken. Eburon Uitgeverij BV. Herpen, N.A. van, Hordijk, D., Vries, S.I. de (2015). Outdoor fitness in Den Haag. Een onder- zoek naar het gebruik en de succesfactoren van zeven Haagse fitplaatsen.
Lectoraat Gezonde Leefstijl in een Stimulerende Omgeving. Den Haag: De Haagse Hoge- school. Ihl, C., Piller, F. T., Wagner, P. (2012). Organizing for open innovation: Aligning internal structure with external knowledge search. Available at SSRN 2164766. Van der Rijst, R. M., van Driel, J. H. (2009) Aspecten van Wetenschappelijk Onderzoekende Houdingen in Universitair Onderwijs Abstract In early 2014, the Healthy Lifestyle in a Supporting Environment research group launched the project ‘Gymnasium of the Future’, one of the largest projects being carried out within the Quality of Life research platform at The Hague University of Applied Sciences. The Gymnasium of the Future entails not only the development of a gymnasium with state-of-the-art research facilities at the Zuiderpark Sports Campus, but is also an innovative learning environment that creates a link between knowledge, education and practice. Within this environment, students work together with lecturer-researchers, lectors, end users and professionals on innovations in sports, movement and physical education. Eight lecturer-researchers and more than 250 students of The Hague University of Applied Sciences are already involved in the Gymnasium of the Future. Intensive collaboration is also taking place with primary schools in The Hague region, the Municipality of The Hague, other knowledge partners like the VU University Amsterdam, Delft University of Technology, Netherlands Organisation for Applied Scientific Research (TNO) and various companies. This article examines the mission of the Gymnasium of the Future, the points of departure, approach, embedding of the research in the education and initial results as an example of a meaningful innovation environment for students and lecturers of The Hague University of Applied Sciences.
  • 23. 44 45 DE PICTOPLANNER EN ZELFREGIE NA NIET-AANGEBOREN HERSENLETSEL KWALITEIT VAN LEVEN
  • 24. 46 47 Samenvatting In Nederland valt er een jaarlijkse toename te constateren van mensen met NAH (Niet Aangeboren Hersenletsel). Door vergrijzing en ontgroening moet er bezuinigd worden in zorg en welzijn door de Nederlandse overheid. Burgers worden geacht meer maatschappelijk te participeren in de toekomst, een ontwikkeling die haaks staat op de hulpvragen en be- hoeften van veel mensen met NAH. Het gebruik van hulp- middelen zou mogelijk een bijdrage kunnen leveren aan een toename van zelfregie, zelfredzaamheid en een vergroting van participatie voor mensen met NAH. De app Pictoplan- ner is een hulpmiddel en daarom op bruikbaarheid in een landelijke pilot uitgetest in Nederland. De centrale onder- zoeksvraag is: bevordert de Pictoplanner zelfregie bij mensen met NAH? Uit dit explorerend onderzoek is gebleken dat is de Picto- planner bruikbaar is voor mensen met een beperkte zelfred- zaamheid en zelfregie door de gevolgen van NAH. Er valt een gedeeltelijke toename in zelfredzaamheid en zelfregie te constateren. Het gebruik van de Pictoplanner levert een bijdrage in het verbeteren van de balans tussen belasting en belastbaarheid. De Pictoplanner ondersteunt bij alledaagse doelen de zelfregie en dat bevordert het gevoel van welbe- vinden, met name in het gemotiveerd zijn meer te onder- nemen. Hiermee worden participatie en kwaliteit van leven bevordert. Deelnemers aan het onderzoek zijn niet zelfred- zamer geworden en meer zelfvertrouwen heeft men ook niet gekregen. Hulp heeft men nog steeds nodig en mantelzorger of professional worden anders belast. DE PICTOPLANNER EN ZELFREGIE NA NIET-AANGEBOREN HERSENLETSEL Resultaten explorerend onderzoek 2014 ■ In Nederland wordt jaarlijks bij ongeveer 120.000 mensen een ziekenhuisdiagnose NAH gesteld, naar schatting 500.000 mensen leven met de gevolgen van een NAH (Meerhof, 1997; Ribbers, 2009). Dit aantal groeit door de vergrijzing en betere medische zorg. Niet aangeboren hersenletsel is schade aan de hersenen tijdens het levendoorinterneofexterneoorzaken.Eenexterneoorzaakistraumatisch zoals een ongeval. Een interne oorzaak is niet traumatisch zoals een ziekte. NAH veroorzaakt permanente gevolgen voor het leven van de persoon zoals vermeld in de inleiding (Hoenderdaal, 2007). Mogelijke gevolgen van NAH zijn beperkingen in bewegen, communicatie, cognitie (bijv. geheugen, tempo, waarneming), sociaal-emotioneel functioneren (zoals onzekerheid, eenzaamheid) en gedrag (zoals prikkelbaarheid, ontremming, depressie) (Ritzen et al. 2008). Vaak is er sprake van een combinatie van gevolgen met een negatieve impact op zelfredzaamheid, zelfregie, participatie en de ervaren kwaliteit van leven. Door vergrijzing en ontgroening bezuinigt de Nederlandse overheid in zorg en welzijn (De Beer, 2008), een ontwikkeling die haaks staat op de hulpvragen en behoeften van veel men- sen met NAH. Met de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) zijn verantwoordelijkhe- den vanaf januari 2015 gedecentraliseerd naar gemeenten (Ministerie VWS, 2014). Doel is het vergroten van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van kwetsbare burgers met meer inzet van mantelzorg (Ministerie VWS, 2013). Hulpmiddelen kunnen bijdragen aan die participatie met (gedeeltelijk) behoud van zelfregie. Daarom is er binnen vijf revalidatiecentra in Nederland een pilot uitgevoerd. Onderzocht is of de app Pictoplanner zelfregie voor mensen met NAH bevordert. In dit artikel wordt de pilot beschreven. Auteur Wil IJzereef Correspondentieadres w.a.m.ijzereef@hhs.nl Lectoraat Revalidatie Lector Arend de Kloet
  • 25. 48 49 Begripsafbakening Zelfredzaamheid, zelfregie, participatie en ervaren kwaliteit van leven Zelfredzaamheid betekent hier met minimale hulp van de overheid een zo zelfstandig als mogelijk leven leiden (Boer Lans, 2011). Zelfregie impliceert dat een cliënt zelf beslissingen kan nemen over het eigen leven (Baumeister, 1991). Elementen van zelfregie en empower- ment zijn eigenaarschap, eigen kracht, motivatie en sociale contacten (Movisie, 2012, 2013). Meer zelfredzaamheid en zelfregie zijn belangrijke voorwaarden voor individuele verantwoor- delijkheid en participatie in de samenleving. Participatie wordt gedefinieerd als “iemands betrokkenheid en deelname aan het sociale en maatschappelijke leven” (ICF, 2001). Volgens Van Campen (2006) wordt de (ervaren) kwa- liteit van leven door mensen met een beperking sterk bepaald door de eigen subjectieve beleving en externe waardering van die participatie. Kwaliteit van leven is de resultante van zelfregie, gezondheid, vitaliteit en participatie. Belasting, belastbaarheid Het model belasting-belastbaarheid is door Van Dijk et al (1990) uitgewerkt in een uitgebrei- de variant, waarbij druk bij meer situaties dan arbeid van toepassing is. In dit artikel worden met belastende factoren interne factoren bedoeld, zoals fysieke en psychosociale factoren als gevolg van NAH die belemmerd zijn in het dagelijks functioneren. Externe factoren zijn alle- daagse doelen van een individu, zoals het verrichten van algemeen dagelijkse levensbehoef- ten, het huishouden of het onderhouden van sociale contacten. Belastbaarheid impliceert het verwerkingsvermogen van het individu om regelmogelijkheden op druk zo in te zetten dat er een groter verwerkingsvermogen bij de cliënt kan plaatsvinden (Boucher et al, 2005) en de persoon minder belasting ervaart. Zorgbehoefte Zorgbehoefte kent twee vormen: de ervaren en objectieve zorgbehoefte, respectievelijk vanuit de cliënt en vanuit de professional (Bakker et al, 2005). Of de zorgbehoefte leidt tot een zorg- vraag is mede afhankelijk van de ernst of oplosbaarheid van de zorgvraag of erkenning door de professional en toegang tot de zorg. Methode Dit artikel maakt onderdeel uit van de werkzaamheden van de auteur voor het lectoraat Revalidatie van De Haagse Hogeschool. Een van de doelstellingen van dit lectoraat is inno- vatieve projecten te onderzoeken en te starten die gericht zijn op het bevorderen van sociale en maatschappelijke participatie van mensen met een lichamelijke beperking of chronische aandoening (De Kloet, 2014). Het digitaal planbord, de app Pictoplanner is zo’n innovatie, welke recent is ontwikkeld en geïnstalleerd kan worden op een iPad. Doel van de app is het ondersteunen van het dagritme en het vergroten van het zelfvertrouwen en zelfredzaamheid van cliënten (Soeteman, 2014). De Pictoplanner is ontwikkeld als een digitaal hulpmiddel voor mensen met een mentale beperking, als ondersteuning van geheugen en planning. De vraagstelling in dit verkennend onderzoek is: 1) Is de Pictoplanner bruikbaar voor mensen met een beperkte zelfredzaamheid en eigen regie door de gevolgen van NAH? 2) Levert gebruik van de Pictoplanner een bijdrage in het vergroten van zelfredzaamheid en zelfregie? 3) Levert gebruik van de Pictoplanner een bijdrage in het verbeteren van de balans tussen belasting en belastbaarheid? 4) Levert gebruik van de Pictoplanner een bijdrage in het verbeteren van participatie en ervaren kwaliteit van leven van mensen met NAH? 5) Leidt gebruik van de Pictoplanner tot minder belasting van de mantelzorger of professional? 6) Levert het gebruik van de Pictoplanner meer zelfvertrouwen op en daarmee een vergroting van zelfredzaamheid bij dagelijkse doelen van mensen met NAH? 7) Bevordert het gebruik van de Pictoplanner zelfsturing bij alledaagse doelen van mensen met NAH? 8) Bevordert het gebruik van de Pic- toplanner de zelfregie bij alledaagse doelen bij mensen met NAH? 9) Bevordert meer zelfregie het gevoel van welbevinden bij mensen met NAH? Doel van dit explorerende onderzoek is te bekijken of de Pictoplanner daadwerkelijk een ver- betering in het dagritme, meer inzicht in belasting, belastbaarheid en zelfregie in gezondheid en het dagelijks leven van mensen met NAH oplevert. Dataverzameling Om de centrale onderzoeksvraag te beantwoorden is er gebruik gemaakt van literatuurstudie en kwantitatieve dataverzameling middels papieren en online enquêtes en drie bijeenkom- sten met de respondenten. Literatuur is onderzocht om te komen tot een theoretisch kader omtrent leven met NAH en zelfregie in de huidige tijd. Vanuit dit theoretisch kader zijn boven- staande centrale onderzoeksvraag en de volgende hypothesen opgesteld. Hypothese 1. De Pictoplanner is een toegankelijk hulpmiddel ongeacht de gevolgen van het hersenletsel, motivatie en ervaring met een iPad of PC. Hypothese 2. De Pictoplanner ondersteunt de cliënt bij het dagritme met dagelijkse doelen ten aanzien van geheugenondersteuning, structuur, overzicht en planning, initiatief en activa- tie, trainingsfunctie, ondersteuning van communicatie en anders gestelde doelen. Hypothese 3. De Pictoplanner vergroot het inzicht in belasting-belastbaarheid bij dagelijkse doelen van mensen met NAH. Hypothese 4. De ondersteuning in het dagritme bevordert de zelfredzaamheid van mensen met NAH. Hypothese 5. De zelfredzaamheid door de Pictoplanner als hulpmiddel te gebrui- ken bij dagelijkse doelen vergroot het zelfvertrouwen van mensen met NAH. Hypothese 6. Het gebruik van de Pictoplanner bevordert eigen regie bij de alledaagse doelen en activiteiten van mensen met NAH. Hypothese 7. Meer invloed op zelfregie bevordert het gevoel van welzijn/welbevinden/kwa- liteit van leven bij mensen met NAH. Vanuit de hypothesen zijn de deelvragen geformuleerd welke beantwoord zullen worden bij de resultaten in dit artikel.
  • 26. 50 51 In september en oktober 2013 zijn twintig respondenten en hun begeleiders geselecteerd. Deze respondenten zijn verbonden aan de revalidatiecentra of de begeleid wooncentra: Rijn- dam, Laurens, Middin, Sophia en Interaktcontour. Alle respondenten hebben een iPad met een geïnstalleerde Pictoplanner en WIFI-verbinding ontvangen. Ze zijn bijgeschoold en geïn- strueerd voor het gebruik van de Pictoplanner en deelname aan het onderzoek. De testperiode van de Pictoplanner heeft plaatsgevonden van november 2013 t/m februari 2014. In septem- ber 2013 hebben cliënten een informatie en toestemmingsformulier ontvangen. In november 2013 heeft er een 0-meting plaatsgevonden en in februari 2014 de 1-meting. Cliënten kregen bij alle metingen een a en b vragenlijst met een begeleidend schrijven en instructies. De be- geleiders zijn verzocht de a-vragenlijst in te vullen. Cliënten testen en geven feedback op de functionaliteit van de app. Begeleiders van cliënten worden ook over hun cliënt bevraagd op aspecten als geheugenon- dersteuning, structuur overzicht en planning, initiatief en activatie, trainingsfunctie, onder- steuning van communicatie. Er zijn drie bijeenkomsten georganiseerd voor de deelnemers aan het begin, in het midden en het eind van de onderzoeksperiode. Tijdens deze bijeenkomsten werden inhoudelijke en technische vragen beantwoord of opgelost zodat het onderzoek het gebruik van de Pictoplan- ner optimaal kon verlopen. Het betreft een explorerend onderzoek met een eerste kleine groep testers. Later volgt er mogelijk een uitgebreider onderzoek. Meetinstrumenten Werkwijze Tijdens de voormeting zijn cliënten en hun begeleider over de cliënt bevraagd op socio- demografische gegevens, ervaringen met de PC en iPad en motivatie om met de Pictoplan- ner te werken1 . Tijdens de 0-meting is er gewerkt met individuele papieren vragenlijsten met betrekking tot verwachtingen Pictoplanner bij NAH, begeleiders en cliënten en meerdere gestandaardiseerde digitale vragenlijsten met betrekking tot overige deelvragen. Tijdens de 1-meting is er gewerkt met individuele papieren vragenlijsten met betrekking tot (wel/niet) uitgekomen verwachtingen Pictoplanner bij NAH, begeleiders en cliënten en een gestandaar- diseerde digitale (ingekorte) vragenlijst, met betrekking tot overige deelvragen. Om de voortgang van het onderzoek en het gebruik van de Pictoplanner waar nodig te opti- maliseren, zijn er drie bijeenkomsten voor respondenten en hun begeleiders georganiseerd. Tijdens de start, tussentijds en aan het eind van de onderzoeksperiode zijn er begeleidings- bijeenkomsten gepland met een informatief en evaluatief karakter. Tijdens de laatste bij- eenkomst zijn de onderzoeksresultaten gepresenteerd en besproken met de deelnemende begeleiders en cliënten. Tijdens de 0-meting zijn cliënt en begeleider over de cliënt bevraagd op de verwachtingen ten aanzien van de effecten van de Pictoplanner bij verschillende gebruiksdoelen waarvoor de cliënt de Pictoplanner kan gebruiken (vragenlijst A). Gebruiksdoelen van de Pictoplanner zijn geheugenondersteuning, structuur, overzicht en planning, initiatief en activatie, trainings- functie, ondersteuning in communicatie en door deelnemer zelf in te vullen doelen2 . Verder zijn er online3 vragenlijsten samengesteld met items uit de gevalideerde Canadian Occupa- tional Performance Measure (Law et al, 1991), Modified Ranking Scale (Wilson et al, 2005), Cognitive Failure Questionaire (Broadbent et al, 1982), QOLIBRI (Steinbuechel et al, 2005)4 . Bij alle vragenlijsten is er ook ruimte voor opmerkingen van de respondenten. Nadat respondenten drie maanden de Pictoplanner hebben gebruikt heeft de 1-meting plaatsgevonden. Bij de 1-meting is er gekozen voor een aanpassing van de vragenlijsten, omdat uit de feedback op voor- en 0-meting (opmerkingen en bijeenkomst, contact) is ge- bleken dat het aantal vragenlijsten voor de respondenten met NAH te belastend is geweest om in te vullen. Daarom zijn tijdens de 1-meting cliënten en begeleiders over de cliënt bevraagd middels twee vragenlijsten. In vragenlijst A zijn cliënten en respondenten bevraagd op het uitkomen van eerder ingevulde verwachtingen (0-meting) ten aanzien van de effecten van de Pictoplanner. De ingevulde antwoorden op vragenlijst A van de 0-meting zijn voor de respondenten zichtbaar. Gestandaardiseerde vragenlijst B bevraagt de respondenten op socio demografische gege- vens, type NAH en symptomen, motivatie en gebruik iPad, PC en Pictoplanner, effecten, aan- gevuld met de vragenlijst tevredenheid interventie Pictoplanner. Ook bij deze vragenlijsten kan men opmerkingen plaatsen. Laatstgenoemde lijst is ontwikkeld door de onderzoeker in samenwerking met de opdrachtgever5 . De vragenlijsten zijn naar cliënten (N=18) en hun begeleiders (N=8) gestuurd. Na twee e- mails en telefonisch contact is er bij de 0-meting door ongeveer de helft van de cliënten (N=8) en hun begeleiders (N=7) gereageerd op alle vragenlijsten. Er is een afmelding. Bij de 1-meting zijn 17 cliënten en hun begeleiders benaderd. Negen respondenten hebben gereageerd na meerdere verzoeken. Verlate reacties hebben als oorzaak de gezondheids- toestand van de respondenten, het geen contact meer hebben met de begeleider in verband met het niet meer in therapie zijn, het niet functioneren van WIFI of iPad. Nadat problemen zijn opgelost is er alsnog gereageerd. Er zijn drie afmeldingen, omdat cliënten niet meer deel willen nemen in verband met de ervaren belasting van het onderzoek of hun onbe- reikbaarheid na het beëindigen van de therapie. De respons van cliënten was 53 % en van begeleiders 80%. Analyse van de kwantitatieve gestandaardiseerde vragenlijsten (B) bij de 0- en 1-meting heeft plaatsgevonden met behulp van het programma Questback.
  • 27. 52 53 Vragenlijst A: Verwachtingen gebruiksdoelen Pictoplanner en NAH, voor-, 0-meting en 1-meting Deze vragenlijst is ingevuld op __________ (datum). Let op, alle gegevens worden anoniem verwerkt. Het is niet nodig om achternamen te noe- men, een voornaam of initialen volstaat (wel graag steeds hetzelfde gebruiken). A Vragen aan de cliënt 1 Naam of initialen: 2 Geboortejaar: 3 Belangrijkste doelen uit het huidige ondersteuningsplan: 4 Is de cliënt gemotiveerd voor het werken met de Pictoplanner? 0 Nee 0 Enigszins 0 Ja 5 Heeft de cliënt eerder met een iPad gewerkt? 0 Nooit 0 Een enkele keer 0 Regelmatig B Vragen aan de begeleider 1 Naam of initialen: 2 Geboortejaar: 3 Functie: 4 Opleiding: 5 Heb je eerder met een iPad gewerkt? 0 Nooit 0 Een enkele keer 0 Regelmatig 6 Hoe handig voel je je met apparaten en computers? 0 Onhandig 0 Redelijk handig 0 Zeer handig 7 Heb je er zelf voor gekozen aan het project mee te doen? 0 Ja 0 Nee Vragenlijst A: verwachtingen Pictoplanner begeleider In hoeverre verwacht je als begeleider dat de Pictoplanner de cliënt gaat helpen bij verschil- lende doelen waarvoor je de Pictoplanner kunt gebruiken? Geef elk doel een waardering door een kruisje te zetten bij één van de antwoordmogelijkheden. 1 niet 2 beetje 3 redelijk 4 veel A Geheugenondersteuning (minder vergeten) B Structuur, overzicht en planning (meer overzicht hebben) C Initiatief en activatie (makkelijker zelf iets ondernemen) D Trainingsfunctie (handelingen zelfstandig leren uitvoeren) E Ondersteuning van communicatie (bijvoorbeeld bij afasie) F …. (vul zelf in) Vragenlijst A: verwachtingen Pictoplanner cliënt In hoeverre verwacht je als cliënt dat de Pictoplanner je gaat helpen bij verschillende doelen waarvoor je de Pictoplanner kunt gebruiken? Geef elk doel een waardering door een kruisje te zetten bij één van de antwoordmogelijkheden. 1 niet 2 beetje 3 redelijk 4 veel A Geheugenondersteuning (minder vergeten) B Structuur, overzicht en planning (meer overzicht hebben) C Initiatief en activatie (makkelijker zelf iets ondernemen) D Trainingsfunctie (handelingen zelfstandig leren uitvoeren) E Ondersteuning van communicatie (bijvoorbeeld bij afasie) F …. (vul zelf in)
  • 28. 54 55 Gestandaardiseerde digitale vragenlijst B Pictoplanner en NAH Samengesteld uit vragenlijsten van de voormeting en 0-meting met aanvullingen 33 vragen per individu Codes zijn bijv. * l4= uit vragenlijst 4, **v1 = hypothese en onderzoeksvraag 1, ***V : aanvul- lende vraag over specifiek thema 1. Wat is uw naam/initialen ? (deelnemer) 2. Op welke datum hebt u deze vragenlijst ingevuld? 3. Wat is uw e-mail adres? (Van deelnemer of indien geen e-mail dan van de begeleider) 4. Wat is uw leeftijd? (v1) 5. Wie ondersteunt u bij uw alledaagse doelen? (***V mantelzorg) 6. Wat is uw opleidingsniveau? (v1) 7. Welk type niet aangeboren hersenletsel heeft u? (overleg eventueel met uw begeleider) (v1) 8. Welke symptomen van hersenletsel heeft u? Welke symptomen hebt u (overleg eventueel met uw begeleider) (v1) 9. Was u voor het onderzoek gemotiveerd voor het gebruik van de Pictoplanner?(v1) 10. Had u voor het gebruik van de Pictoplanner ervaring in het gebruik met de I-pad of Per- sonal Computer? (v1) 11. Bent u voldoende geïnformeerd over hoe het digitaal planbord te gebruiken? 12. Hebt u de Pictoplanner dagelijks gebruikt? 13. Vond u in het algemeen de Pictoplanner makkelijk in gebruik als hulpmiddel? (v1) 14. In welke mate heeft u hulp nodig bij dagelijks het invullen van uw digitaal planbord? 15. Liet het gebruik van de Pictoplanner een verbetering zien in het door u gestelde (eerste) doel voor dit onderzoek? (v2) 16. Liet het gebruik van de Pictoplanner een verbetering zien in het door u gestelde (tweede) doel? (v2) 17. Hebt u meer inzicht gekregen of de door u gestelde doelen belastend voor u zijn? (v3) 18. Hebt u meer inzicht gekregen welke dagelijkse bezigheden belastend voor u zijn? (v3) 19. Welk persoonlijke effect in uw belasting had het digitaal planbord (meerdere antwoorden mogelijk)? (v4) 20. Gaat u sinds het gebruik van de Pictoplanner bewuster om met uw bezigheden en doelen op een dag? Bijv. kiezen om minder zware bezigheden/doelen op een dag te plannen. (v4, v7) 21. Hebt u minder hulp van anderen nodig (zelfredzaamheid) door dagelijkse ondersteuning van de Pictoplanner? Met hulp van anderen kunt u denken aan hulpverleners, familie, vrienden, buren, professionals enz. (v5) 22. Kunt u door het gebruik van de Pictoplanner uw zelfredzaamheid over meerdere dagen vasthouden? (zelfredzaamheid vasthouden v5) 23. Hebt u uw dagelijkse doelen aangepast, omdat door het gebruik van de Pictoplanner u zich meer bewust bent wanneer u zich te veel of te zware doelen op een dag stelt? (zelf- sturing v7) 24. Deze vraag gaat over zelfregie in uw dagelijks leven. (zelfregie v8, zelfvertrouwen v6) Welk effect in zelfregie had het gebruik van de Pictoplanner (meerdere antwoorden mo- gelijk)? 25. Ervaart u meer zingeving op een dag sinds het gebruik van de Pictoplanner? (v9) 26. Voelt u zich meer gemotiveerd iets te ondernemen doordat u ondersteund wordt door de Pictoplanner? 27. Hebt u meer invloed op het leggen van contacten sinds u de Pictoplanner gebruikt? (v9) Onderkant formulier Vragen over de app Pictoplanner 28. Bent u tevreden over het bestaan van Pictoplanner ? 29. Het digitaal planbord op de iPad vind ik 30. Vind u het programma van de Pictoplanner gebruikersvriendelijk? 31. Voldeed het gebruik van de Pictoplanner aan uw verwachtingen? 32. Hebt u opmerkingen ter verbetering of vragen over de Pictoplanner? Vul desgewenst ook uw e-mail adres in. 33. Hebt u opmerkingen of vragen over dit onderzoek? Vul desgewenst ook uw e-mail adres in. Resultaten De resultaten zijn anoniem geanalyseerd aan de hand van de volgende deelvragen: 1. Is de Pictoplanner een toegankelijk hulpmiddel ongeacht type hersenletsel, motivatie en ervaring met een iPad of PC? 2. Ondersteunt de Pictoplanner bij het dagritme met doelen ten aanzien van geheugen- ondersteuning, structuur, overzicht en planning, initiatief en activatie, trainingsfunctie, ondersteuning van communicatie, andere doelen? 3. Vergroot de Pictoplanner inzicht in belasting bij dagelijkse bezigheden van mensen met NAH? 4. Beïnvloedt meer inzicht in belasting bij dagelijkse doelen van mensen met NAH, hun belastbaarheid? 5. Bevordert ondersteuning in het dagritme de zelfredzaamheid van mensen met NAH? 6. Vergroot meer zelfredzaamheid door gebruik van de Pictoplanner bij dagelijkse doelen het zelfvertrouwen van mensen met NAH 7. Bevordert het gebruik van de Pictoplanner zelfsturing bij de alledaagse doelen van men- sen met NAH? 8. Bevordert het gebruik van de Pictoplanner bij de alledaagse doelen de zelfregie bij men- sen met NAH? 9. Bevordert meer zelfregie het gevoel van welzijn bij mensen met NAH? Respondenten De respondenten zijn cliënten met niet aangeboren hersenletsel (NAH) bij zorgaanbieders in heel Nederland. Op de 0-meting hebben zowel mensen met traumatisch (25%) als niet- traumatisch hersenletsel (75%) gereageerd. Op de 1-meting hebben alleen mensen met niet-traumatisch hersenletsel gereageerd, N=9. Respondenten hebben matige motorische en/ of cognitieve en/of communicatieve beperkingen (66,7%), lichte motorische en/of cognitieve en/of communicatieve beperkingen (22,2%), matig zware motorische en/of cognitieve en/of communicatieve beperkingen (11,1%); geen significante beperkingen (11,1%). De leeftijden
  • 29. 56 57 van cliënten lagen tussen de 20-30 jaar (22,2%), 40-50 jaar (33.3 %), 50-60 jaar (33.3 %), 60-70 jaar (11,1%). De meeste respondenten hebben een middelbare school diploma, een derde heeft ook een beroepsopleiding; (V)MBO/MAVO (44%), HAVO (11%), VWO (22%), MBO, HBO (allen 11,1%). Ondersteuning bij de dagelijkse doelen vindt grotendeels plaats door professionals (62,5%), de partner (25%), mensen buiten het gezin (25%) of helemaal niet (12,5%). Respondenten zijn gemotiveerd voor het gebruik van de Pictoplanner. De mees- te respondenten hebben ervaring met een PC of iPad (77,8%). Iedereen is goed geïnformeerd over hoe de Pictoplanner te gebruiken. De meeste respondenten hebben de Pictoplanner da- gelijks gebruikt (77,8%). Allen vinden deze gemakkelijk in gebruik. Hulp bij het invullen van het digitaal planbord is niet nodig geweest (55,6%), af en toe (33,3%), of altijd (11,1%). Resultaten deelvragen Verwachtingen ten aanzien van de Pictoplanner zijn onderzocht middels de deelvragen 1 en 2 Begeleiders en cliënten zijn bevraagd op de bruikbaarheid van de Pictoplanner ten aan- zien van geheugenondersteuning (minder vergeten), structuur, overzicht en planning (meer overzicht hebben), initiatief en activatie (makkelijker zelf iets ondernemen), trainingsfunctie (handelingen zelfstandig leren uitvoeren) en ondersteuning van communicatie (bijvoorbeeld bij afasie). Verwachtingen Pictoplanner begeleiders De begeleiders (n=7) zijn gevraagd naar hun uitgekomen verwachtingen of de Pictoplanner de cliënt heeft geholpen bij verschillende doelen waarvoor deze de Pictoplanner kan gebruiken. De begeleiders vonden dat de Pictoplanner vooral bijdroeg aan geheugenondersteuning, structuur, overzicht en planning. Verwachtingen Pictoplanner cliënten Cliënten (n=8) zijn gevraagd naar hun uitgekomen verwachtingen of de Pictoplanner hen heeft geholpen bij verschillende doelen waarvoor zij de Pictoplanner kunnen gebruiken. De cliënten geven aan dat de Pictoplanner redelijk veel bijdroeg aan geheugenondersteuning en aan structuur, overzicht en planning. Vergelijking verwachtingen Pictoplanner begeleiders en cliënten Bij vergelijking laten de uitkomsten zien dat de verwachtingen ten aanzien van de Pictoplan- ner bij begeleiders en cliënten grotendeels overeen komen ten aan zien van geheugenonder- steuning, structuur, overzicht en planning , initiatief en activatie, trainingsfunctie en onder- steuning van communicatie. Inzicht in belasting bij dagelijkse bezigheden en doelen bij het gebruik van de Pictoplan- ner (deelvraag 3) 0% 20% 40% 60% 80% 100% 33.3% 1 33.3% 11.1% 22.2% 2 3 4 Naam 1 ja 2 soms 3 nee 4 niet van toepassing; ik heb geen doelen vòòr het gebruik van de Pictoplanner gesteld Figuur 1. Inzicht in belasting bij dagelijkse bezigheden en doelen bij het gebruik van de Pictoplanner Respondenten geven aan dat de Pictoplanner bijdraagt aan inzicht in de belasting bij dage- lijkse doelen (ja 33,3%, soms 33,3%, nee 11,1%, niet van toepassing 22,2 %). Inzicht in belasting van doelen en bewustwording in belastbaarheid (deelvraag 4). 0% 20% 40% 60% 80% 100% 37.5% 1 75% 87.5% 25% 2 3 4 Naam 1 meer inzicht in wat me veel energie kost op een dag 2 betere verdeling van belastende activiteiten op een dag 3 minder belasting door gebruik van het digitaal planbord als geheugensteun 4 anders Figuur 2. Inzicht in de persoonlijke effecten van de Pictoplanner.